Geschiedenis en herkomst van de VLAANDERSE KOEKOEK

 HISTORIEK

DIGITAL CAMERA

Gérard Coquerelle zegt in zijn boek “La poule/diversité/génétique visible”/2000, op pag. 146: “…. het merendeel van de Europese koekoek rassen hebben behalve hun kleurpatroon nog een zaak gemeen; zij komen allemaal voor langsheen de kusten van de Noordzee; het Noorse hoen, de Scotch Grey, de Hollandse Blauwe, de Mechelse koekoek, De Vlaanderse koekoek, de Picardische, de Rennes en zelfs de Marans. Het is dus hoogstwaarschijnlijk dat de mutatie “B” langs maritieme weg tot ons is gekomen”.

Sluitend bewijs hiervoor heb ik evenwel gedurende mijn jarenlange speurtocht naar de oorsprong van de koekoekkleurige hoenders en in het bijzonder de Vlaanderse Koekoek, niet kunnen vinden. We zullen het allicht nooit zeker weten want ook in wetenschappelijke artikels als dit in Poultry Science van 2009 – Genetic mapping of the sex-linked barring gene in the chicken – door B. J. Dorshorst and C. M. Ashwell van het Department of Poultry Science, North Carolina State University, Raleigh lezen we: “De exacte origine van het ‘B’ gen (B=barred, gestreept of koekoek. Red.) is ons onbekend.”

Bij mijn onderzoek naar origineel bronnenmateriaal valt het mij voortdurend op dat feiten niet blijken te kloppen. Men dient zeer voorzichtig te zijn met het overnemen van teksten gebruikt door verenigingen waarbij ze hun lievelingsras een zo groot mogelijk verleden geven. Een oud ras is immers veel interessanter om als levend erfgoed te bestempelen dan een nieuw, zo lijkt het wel. Bij het onderzoeken van aangehaalde bronnen merk ik dat deze vaak foutief geïnterpreteerd zijn, of men spreekt over algemeenheden zonder enig bewijs als “…. er zijn documenten uit de 15de eeuw waaruit blijkt …” Welke documenten? Waar zijn deze terug te vinden? In welke bibliotheek of archief? Wanneer ik uiteindelijk toch een referentie op de kop kan tikken, bijv. “…Monografie des races de poules, ed. 1892, pag. 55” dan blijkt op deze pagina helemaal niets te staan over het aangehaalde onderwerp maar wel op pagina 33 en in een totaal andere versie… Benamingen worden slecht vertaald, zinspelingen verkeerd begrepen, kortom vaak maakt men er een zooitje van en is de waarheid nog moeilijk te achterhalen.

vlaanderse-koekoek

Boven: Vlaanderse Koekoek.

Prent van Delin uit de collectie van het Koninklijk Belgisch instituut voor natuurwetenschappen te Brussel.

Vóór de 19e eeuw

Na een grondige studie van het beschikbare bronnenmateriaal, zoals in de archieven van Aalst en Oudenaarde en de Universitaire bibliotheek van Gent, de Nationale Albert Bibliotheek te Brussel, de bibliotheek van het Natuurhistorisch museum en deze van het museum voor Kunst en Geschiedenis te Brussel, is het mijn overtuiging dat er vóór 1800 zo goed als geen interesse was in kippenrassen, wat niet wil zeggen dat deze er niet waren. De onvermijdelijke inteelt van kippenbestanden resulteerde in vele zogenaamde ‘landhoenderrassen’. Dit verklaart het benoemen van kippenrassen naar geografische gebieden, of zelfs steden.
Op schilderijen uit de 15de en 16de eeuw is het vaak moeilijk om de kippen als rasdieren te herkennen, maar het is toch duidelijk dat men hier slechts een onderscheid maakt tussen legkippen en vleeskippen.

 

de-pluimveemarkt-joachim-beuckelaer
Boven: Pluimveemarkt afgebeeld op een schilderij van Joachim Beuckelaer, 1570.

In deze periode had men enkel belangstelling voor grote vetgemeste kapoenen van het type vechthoen omdat dit toen de grootste voorkomende kippen waren. De andere kleinere types dienden voor de eierleg. Rassen worden nog niet genoemd; men refereert naar de kippen uit een bepaalde streek. Talloze rassen bestaan dan reeds maar er was geen belangstelling om deze ook raszuiver te houden, er waren ook nauwelijks standaarden naar dewelke men kon fokken en ieder liefhebber deed dus maar naar eigen goeddunken. Bovendien is de simpele logica dat de gewone burger zich deze hobby niet kon permitteren.

Gedurende de 16de en de 17de eeuw was er een grote toename van de ambachtelijke kippenkweek. De industriële kippenfokkerij bestond op dat ogenblik nog niet, alhoewel pogingen daartoe reeds ondernomen werden.

Rond 1850 werden er nog geen braadkippen of eiproductie speciaal voor de markt gefokt of in het beste geval als bijzaak. Immers een spreekwoord van toen zegt dat 3 hennen de boer voeden maar 6 hennen moeten gevoederd worden. En kippen bijvoederen met eiwitrijke granen is duur. Zeker als je er geen goede prijs voor kan krijgen op de markt (Bron: Centrum voor Agrarische Geschiedenis). Alle werkzaamheden zoals voeden en eieren rapen werden met de hand uitgevoerd, maar toen er verbeterde huisvesting en speciale voeders op de markt kwamen, bleken de oude rassen niet voor commerciële fokkerij en /of eileg geschikt te zijn. In 1880 verscheen het mooi geïllustreerde boek van Lewis Wright, ‘The Book of Poultry’ waar alle toen bekende rassen in besproken werden, de meeste voorzien van een gekleurde ets. Dit standaardwerk zal in allerlei andere boeken en artikels nog talloze keren aangehaald worden en gebruikt als referentiepunt.

joachim_beuckelaer_001

Joachim Beuckelaer – Marktscène

De Middellandse Zee rassen stonden destijds bekend als legsters van vele grote eieren en men importeerde deze dan ook op grote schaal. Met name de Leghorn, een Italiaans ras, heeft veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de industriële pluimveehouderij en tegelijk tot de teloorgang van onze oude inlandse rassen. Tevens werd er veel gekruist met de recent geïmporteerde Aziatische rassen (Brahma, Cochin, Langshans). Uit deze mengelmoes ontstonden nieuwe rassen die uitsluitend vanwege hun nuteigenschappen werden gehouden.

Voorbeelden zijn de Mechelse koekoek, New Hampshire, het Noord Hollands hoen, de Barnevelder en de Welsumer. Door deze kruisingen bleek de aloude gewoonte om hanen te castreren en vet te mesten tot kapoenen niet meer nodig. Men kon deze hanen zonder meer vetmesten tot gewichten van 5 à 6 kg.

jan-steen-fat-kitchen

Jan Steen – De vette keuken

In deze jaren is het fokken en vetmesten van kippen meestal nog een bijverdienste, alhoewel het houden van kippen als nevenactiviteit in België groter is dan in enig ander Europees land, enkele Franse departementen niet te na gesproken. De grote eiproductie centra bevinden zich in de provincies Antwerpen, Vlaanderen en Luik en de vetmesterijen tussen de steden Mechelen en Gent en naar het zuiden Oudenaarde en Laplaigne. Het aanpassingsvermogen van de Belgische rassen is hierbij buitengewoon te noemen. Er is in geen enkel ander land ter wereld zoveel pluimvee te zien als in het dichtbevolkte België rond 1900.

mechels hoen mechels hoen

Op zoek naar de Vlaanderse koekoek

In Chasse et Pêche (een tijdschrift dat verscheen tussen 1882 en 1935, en een uitstalraam was voor o.a. de toenmalige pluimveeteelt) van 29/11/1908 staat een standaard afgedrukt voor het “Mechels hoen met gladde poten” (standard de la Maline a pattes lisses) gevolgd op 03/01/1909 door de standaard voor de Vlaanderse koekoek, die duidelijk over een ander type kip gaat. Dit maakt het zeer verwarrend, want de Vlaanderse wordt vaak als de Mechelse met gladde poten genoemd.

Meer uitleg vinden we in Chasse et Pêche n°52 op Pag. 525 van 22/09/1889 “Het Mechels hoen of ‘poulet de Bruxelles’ is het resultaat van een kruising tussen de Cochin en/of Brahma met het voorkomende landhoen”.

Het Mechels hoen is dus een kruising die het tot ras heeft gebracht. Het oude type Mechelse (de Vlaanderse dus) is wat de Scotch Grey of Schotse koekoek nog steeds is. Rond 1859 –1860 zal de Zoo van Antwerpen grote hoeveelheden Brahma’s in de zwart/wit columbia kleur fokken. In die periode waren deze nog met enkele kam zoals ze nu nog steeds in Frankrijk bestaan. Tussen de Brahma’s gekweekt in de Zoo waren er vele witte en deze hadden roze poten. We gaan ervan uit dat deze de eerste waren die ingezet zijn voor de verbetering van de oorspronkelijke Mechelaars (Vlaanderse).

sg2_harrison_weir-1223575-2

uit het boek van H. Weir

Ook in het nummer 9 van Chasse et Pêche, 1/12/1889 op pag. 82 staat te lezen: “Wij gaan ervan uit dat de Schotse koekoek hetzelfde is als de oude Mechelaar, die men in België in de steek gelaten heeft door de komst van de Aziatische rassen en in Engeland en Schotland terug opgevist voor deelname aan neerhofdieren-tentoonstellingen.”

In ‘The Farm Poultry’ – een Amerikaans weekblad uit 1897 staat eveneens: “De oorsprong van de Mechelse ligt bij de oude Scotch Grey.”

In zijn boek Report on the Poultry industry in Belgium, 1910, schrijft Edward Brown dat de pluimveehouderij in België al lang geleden bestond als een serieuze tak van boeren. Dat gaat zo ver terug als de tijd van Karel de Grote ( 8ste eeuw), want in die tijd moesten alle molenaars eenden houden op de rivieroevers, en de boeren kippen houden, want ze moeste belasting betalen in de vorm van kippen, eenden of karpers aan de landeigenaar.

Hij beschrijft o.a. het bedrijf van graaf de Beughen te Lippeloo, in die tijd (1907) een interessante casus. Het betrof een volledige vetmestproductie bestaande uit diverse lijnen, terwijl het opfokgedeelte uitbesteed werd aan de omliggende boerderijen. Een staaltje van management en marketing. Hij beschrijft ook de pluimveemarkt in Mechelen, gelegen tussen de opfokdistricten van de Campine en de afmestdistricten in Londerzeel, Merchtem en dergelijke. Op de markt in Mechelen kopen de vetmesters hun kippen. Er worden wel 10.000 Mechelse koekoeken verkocht op één dag.

Koekoekkleurige kippen schijnen al eeuwen in België gefokt te worden, aldus Brown, maar die leken waarschijnlijk meer op de Coucou de Flandre (Vlaanderse Koekoek, die deels ook tot over de Franse grens gevonden wordt), dan op de huidige Mechelse Koekoek. Dat is een ras wat gemaakt is met de juist genoemde koekoekkleurige kippen, gekruist met de Langshan en de Antwerpse Brahma.

stalinterieur

Boven: Uit het boek van Brown, 1910, stalinterieur met hokken voor het afmesten van de jonge hoenders ( foto met dank aan de beeldbank van CAG )

Discussies over de ‘Mechelse’.

Op 6/6/1897 in N° 36 van Chasse et Pêche, op pag. 434-435 lezen we een artikel van Mr. A. Finoelst, waar L. Vander Snickt een antwoord op geeft, het volgende: Finoelst : “Sommige auteurs geven als uitgangspunt van de Mechelse, kruisingen tussen de Campine (Kempisch hoen) en de Cochin, ander zeggen dat ze ontstaan is door kruising van een Campine met dat andere Aziatische ras, de Brahma met rechte enkele kam, nog anderen en zij zijn talrijkst zeggen dat de huidige niets anders is dan de oude verbeterde versie. Het is mijn bescheiden mening dat ze allen verkeerd zijn. Zowel de Cochin als de Brahma zijn rassen die slechts tussen 1840 en 1850 ingevoerd zijn en toen was de oude koekoek reeds lang door onze voorouders gekend. De huidige koekoek is geen verbeterd ras want onze grootouders hebben nooit een ander ras gekend dan dit. Het (oude) Aerschots hoen en de Mechelse koekoek zijn twee duidelijk verschillende rassen. Het Aerschots hoen is sinds de invoering in België van het Italiaanse ras met gele poten, zeldzaam geworden………

Wat het Mechelse betreft, dit ras heeft diverse variëteiten; eerst en vooral de koekoek, dan de witte en vervolgens de zwarte. Het Mechels hoen is voor het ogenblik het beste ras ter wereld en ik zie geen enkel nut in het verder inkruisen van vreemde rassen om nog trachten te verbeteren behalve met de Langshans…..”

Ik beperk mij hier tot de essentie want het volledige artikel is veel langer. Hier volgt een deel van het antwoord van Vander Snickt:

De auteur van bovenstaand artikel heeft groot gelijk wanneer hij weigert aan te nemen dat de Mechelse zou afstammen van een kruising tussen de Campine en de Cochin. De eerste de beste boer kan onmiddellijk zien dat deze kruising een bruine kip zal opleveren en nooit koekoek want de Cochins uit die periode waren allemaal kaneelkleurig. De ouderlingen, waarvan sprake, die beweren dat de Mechelse geen kruising is praten als parkieten. Het huidig Mechels hoen is in onze tijd gecreëerd door de oude, fijne en delicate Mechelse met gladde poten te gebruiken en te kruisen met de kolossale Antwerpse Brahma met enkele kam die omstreeks 1850 in de Zoo was ingevoerd. Dit feit is ontegensprekelijk en het bewijs is dat men in de dorpen waar deze voorkomen men er nog vaak exemplaren tegenkomt die door atavisme teruggekeerd zijn naar hun oorspronkelijke staat, dus de ene koekoek, de andere Brahma.

Men noemt het Aerschots hoen, dat een gevogelte is van tweede of zelfs derde kwaliteit, men noemt ook het Merchtemse, wat een Mechelse is van inferieure kwaliteit, maar op vandaag kunnen noch de ene noch de andere zich beroepen op de titel van raskip.

Wat de variëteiten betreft, is het onze mening dat deze niet zouden moeten bestaan. We hebben reeds in 1887 de standaard voorgesteld van de Mechelse en willen haar behouden zoals ze toentertijd is gecreëerd. Jammer voor de poulet de Bruxelles wanneer de meerderheid van de Belgische fokkers ons nooit begrepen heeft. Men had integendeel klassementen moeten maken voor het oude type van de Mechelse om deze te beoordelen naar de perfectie van het verenkleed, de witheid van de gladde poten en de finesse en relatieve kwaliteit van het vlees. Idem voor de Brahma. Indien men dit had gedaan dan hadden we vandaag nog beide rassen in hun zuivere vorm en konden we het ras ten allen tijde verbeteren……..”

vk-mechels-hoen

Mechelse koekoek.

(Prenten van Delin uit de collectie van het Koninklijk Belgisch instituut voor natuurwetenschappen te Brussel.)

Wanneer we er nu op terugkijken, waren dit zeer profetische woorden van de hoofdredacteur van Chasse et Peche. We stellen inmiddels vast dat onze Vlaanderse nooit bij deze naam wordt genoemd maar eerder als referentie “het oude Mechelse hoen” of zelfs “het Merchtemse hoen” krijgt. Wanneer ik echter het Merchtems hoen opzoek, dan krijg ik opnieuw de bespreking van de Mechelse. Ook in de boeken vindt men zelden een verwijzing naar de Vlaanderse of Coucou de Flandres, en wanneer het ras dan toch eens genoemd wordt krijg je steevast weer als uitleg “het oude type Mechelaar”. We draaien dus in rondjes. De week daarop is Finoelst weer terug; in het blad van 13/06/1897, n° 37 pag. 446 en 447 heeft hij het wederom over de Mechelse:

“…Gedurende de voorbije twee jaar, omdat ik nog mijn twijfels had over de oorsprong van de Mechelse, heb ik zoveel mogelijk gezocht teneinde voor mijzelf een opinie te vormen. Gelukkig moet ik daarvoor niet te ver terug in de tijd want volgens Mr. Vander Snickt is dit ras in 1850 ontstaan. Het volstaat dus om de oude boeren te bevragen die dit ras kweekten. Het is vanzelfsprekend dat, indien het ras dat ze kweekten niet onbekend was voor 1850, onze koekoeken niet van deze kruising kunnen afstammen. Indien van de ander kant ik zeg dat de huidige Mechelse geen verbeterd ras is, ziehier dan waarom :…….”

Finoelst is het duidelijk niet eens met Vander Snickt en neemt het bovendien niet dat deze de Merchtemse en de Aerschots tweederangsrassen noemt. Hierop reageert Vander Snickt dan tamelijk bitsig: “….Mr. Finoelst is op zoek naar de oorsprong van de Mechelse gedurende twee jaar, wij houden er ons reeds dertig mee bezig. Hij beweert inlichtingen genomen te hebben bij ouderlingen maar geeft hun namen niet. Wij van onze kant doen dat wel, wij namen inlichtingen bij MM Dewinter en Vekemans, van Antwerpen, beiden zodanig onderlegd dat niemand er durft aan twijfelen. Het is verder M. De graaf van Beauffort die er zeker veel meer over weet dan gelijk welke kweker. Bovendien indien men meer info wenst kan men nog steeds de directeur van de Zoo, Mr. L’Hoëst aanspreken, die omtrent deze zaken beter gedocumenteerd is dan eender wie. In dit soort zaken mag men nooit oordelen op basis van hypothesen, dus niet naar wat schijnt maar naar wat is.

Maar we vragen ons af waarom we over al deze zaken schrijven, hiermee een plaats innemend die we beter zouden kunnen gebruiken om over vastgestelde feiten en geobserveerd zaken te praten”.

Het is duidelijk dat Vander Snickt dit soort uitwisseling niet meer ziet zitten. Maar hij gaat toch nog even verder:

“ …Het is waar dat bij de variëteiten van de koekoek er twee afgeleiden zijn, namelijk een witte, zonder pigment en met rode ogen, en een zwarte door melanisme, met teveel pigment. De zwarte variëteit kan dienen om de koekoekskleur wat op te krikken maar zij is onvoldoende om het ras terug te geven wat het aan Aziatische invloed heeft verloren. Het zijn de handelaars van Brussel die ons hebben laten weten dat zij de oude kleine koekoek, het Merchtemse hoen noemen en zij noemen het Mechels hoen, de verbeterde nieuwe”.

vk-de-kippen-voederen

 De Boerin voedert de kippen.

Afbeelding met dank aan CAG beeldbank.

Op 16/07/1893 schrijft L. Vander Snickt, naar aanleiding van een bezoek van M. Cook, die auteur was voor het Engelse blad ‘Poultry’: Wij hebben voorgesteld om, terwijl er nog tijd is, op onze tentoonstellingen klassen te creëren voor de Mechelse koekoeken van het oude type dat bijna verdwenen is en waar de oude handelaren spijt van hebben omwille van de onvergelijkbare fijnheid van het vlees, en om aan de moderne types de naam te geven zoals hij gekend is in de handel namelijk ‘Brussels hoen’.”

Je zou bijna hoera roepen, maar wat blijkt, in Vlaanderen verandert er niets, terwijl men in Noord Frankrijk blijkbaar de alarmkreet wel gehoord heeft. Nog meer info omtrent de ‘Koekoek met gladde poten’, in het nummer 44 van 1/08/1897 op pag. 431, waar geantwoord wordt op een vraag van een lezer:  Het ras waar U het over hebt zou een Scotch Grey kunnen zijn… soms ook wel ‘Dorking écossais’ genoemd, omdat hij gelijkt op de Dorking koekoek maar zondert de vijfde teen….ook de Dominique lijkt hierop…….onze eigen oude Mechelse, ingevoerd door emigrerende Vlamingen of mensen uit Doornik (Flamands ou Tournaisiens) dertig jaar geleden.

Het is dus duidelijk dat de Vlaanderse koekoek reeds bestond in 1850 toen men de Mechelse ging creeëren.

De auteur gaat verder: In dezelfde periode en zelfs twintig jaar ervoor nog (dus 1847), ons onderzoek gaat niet verder in het verleden, was het oude type Mechelaar met gladde poten, – er was toen geen ander type, want de Antwerpse Brahma kwam hier toen nog niet voor – , voor ons het beste en fijnste gevogelte ter wereld. Het werd op het platteland in zijn zuivere vorm gekweekt en vetgemest in grotere getallen dan gelijk welk ander ras.”

Nu, dertig jaar nadat de Engelsen voor HUN koekoek een standaard hebben, in het jaar 1897 heeft het programma van een tentoonstelling in het centrum van het land nog steeds geen classificatie voor het oude Mechelse hoen.”

Het feit dat men de Vlaanderse nooit bij deze naam noemt maar steeds blijft refereren naar het oude type Mechelaar maakt het opzoekingswerk er niet gemakkelijker op. De auteur gaat nog verder:

Misschien kunnen we een handje toesteken aan deze onterving; door de klassen voor de Merchtemse te behouden, en door daar slechts de Mechelse koekoek met gladde poten toe te laten. In dat geval zou ze natuurlijk beoordeeld moeten worden op basis van hun voorkomen 40 jaar geleden. Dit ras was toen voor Brussel, Mechelen en Antwerpen wat de Brakel nu (1897 Red.) is voor Oudenaarde, Aalst en Gent”

Helaas voor de auteur heeft het niet mogen baten en is de Vlaanderse zo goed als volledig uit het Vlaamse en Nederlandse landschap verdwenen.

denderse-koekoek_delin_05

Vlaanderse Koekoek 

50 jaar later staat opnieuw in Chasse et Peche, jaargang 1932 een artikel over “la poule Malines” van de heer Oscar Dresse. Hij schrijft:  Het zijn ontegensprekelijk de nakomelingen van de grijze kip die hier honderd jaar geleden op onze hovingen rondliepen. Aan het begin van het jaar 1850 importeerde Jacques Vekemans, directeur van de Zoo van Antwerpen een Chinees kippenras dat men toen Shanghaïs noemde. Nadien werd dit de Brahma met enkelvoudige kam. Een der administrators van de Zoo, genaamd De Winter, was zo onder de indruk van de imposante verschijning van deze kippen dat hij er enkele uitzette bij de boeren uit de omgeving. Deze mengden zich met de koekoek kippen die hier rondliepen en het zijn de producten van deze kruising die men na jaren van selectie en verbetering tot het actuele ras van het Mechels hoen heeft gebracht.”

Koekoekkleurige hoenders

In Burnham’s “New poultry Book” uit 1877 zien we in hoofdstuk XXI een uiteenzetting over de Dominique, een koekoekkleurig Amerikaans ras. De Amerikanen noemen de koekoektekening ofwel Barred, zoals bij de Plymouth Rock, of Dominique. Algemeen wordt aangenomen dat het een der oudste Amerikaanse kippenrassen is, en zeker al vóór 1750 bestaat. Sommige auteurs houden het op het begin van het koloniale tijdperk, maar een ander verhaal dat even geloofwaardig is noemt de Pilgrim Fathers als mogelijke invoerders van een koekoekkleurig kippenras.

vk-dominique

 Dominiques, prent uit 1870.

De Dominique wordt ook Pilgrim Fowl genoemd en over het ontstaan van de benaming doen diverse versies de ronde. De Pilgrim’s was een groep Engelse puriteinen die in 1620 naar Amerika vaarden om er een kolonie (The Plymouth Colony) te stichtten. Na een verblijf van een tiental jaren in Nederland gingen ze aan boord van het schip de Mayflower en zetten koers naar Massachussets. Het was in die tijd normaal om aan boord van een schip levend proviand mee te nemen en het is dan ook meer dan waarschijnlijk dat ook deze emigranten hun eigen dieren mee hadden daar ze een kolonie wilden stichtten. Gezien hun verblijf in Nederland en nog vlak vóór de overtocht in Southampton, waar een tweede groep zich bij hen aansloot, is het niet denkbeeldig dat ze ofwel het grijze landhoen uit de Nederlandse kuststrook ofwel de Scotch Grey mee aan boord hadden. Dit zou in ieder geval verklaren waarom de Amerikaanse bevolking de ‘Dominique’ – wat niets anders betekende dan ‘koekoek’ – ook ‘Pilgrim Fowl’ genoemd hebben. In 1644 wordt hun kolonie officieel en koninklijk erkend als Rhode Island.  

Uit deze Dominique wordt 1870 de Plymouth Rock gecreëerd door de Dominique te kruisen met de Cochin. In de 19de eeuw was dit ras enorm populair, maar na de creatie van de Plymouth Rock gaat het snel bergaf (net als bij de Mechelse en de Vlaanderse) en in de periode rond 1970 is het zo erg dat het hoen de kwalificatie “bedreigd” krijgt.

Heden wordt de Dominique gefokt met rozekam, terwijl het oorspronkelijk een enkelvoudige kam had. Misschien is de Rhode Island gebruikt, maar het kan evengoed de Wyandotte of de Dorking geweest zijn, om het ras er terug bovenop te helpen. Daar rozekam dominant is tegenover enkele kam, blijft na enkele generaties natuurlijk nog alleen de eerste over. De auteur, Burnham, is in zijn boek zeer lovend over dit “landhoenras”, dat hij omschrijft als volgt: Ik ken geen ander hoenderras dat de test van kruising zonder er kwaliteit bij in te schieten, zo goed doorstaan heeft als deze Dominique. Mr. Pierce uit Danvers in Massachusetts, die de Dominiques al jaren fokt, zegt er het volgende over: Al bij al is het een van de beste hoenderrassen waarover we beschikken; ik ken geen enkel ander ras dat zij weinig veranderd door inteelt. Het zijn zeer goed legsters en alhoewel ze niet zo vroeg tot leggen komen als de Spaanse vind ik dat het betere broedsters en moeders zijn. De hennen zijn niet groot maar leggen behoorlijke eieren en veel”. Burnham vervolgt: “Als moeders zijn er geen betere. Hun vlees is excellent en ze zijn zeer mooi bepluimd wanneer ze in hun zuivere vorm gekweekt worden. De kleur is een melig regelmatig grijs, naar het blauwachtige neigend. De hanen hebben meestal een enkelvoudige kam, maar sommige zijn dubbel. Kolonel Howland uit Chicago kweekt ze met rozekam; de meeste hebben vleeskleurige benen maar sommige ook gele”.

De Amerikanen zouden ze later enkel nog kweken met gele poten en huid omdat, in tegenstelling tot Europa, ze daar een voorkeur hebben voor dit soort, wat wij maïskippen noemen.

vk-sg

In het artikel over “The inheritance of the Barred color pattern in Poultry” van R. Pearl en M. Surface staat dat de koekoekkleur een zeer dominante vererving is en geslachtsgebonden; eenmaal de koekoekkleur gestabiliseerd blijft ze generaties lang ongewijzigd. Verder wordt verwezen ook naar de Dominique waarvan gezegd wordt dat dit hoen aan de basis ligt van het ontstaan van de Barred Plymouth Rock. Onderzoek heeft uitgewezen dat het gezegde dat de koekoekkleur of -patroon kan ontstaan door de kruising van zwart met wit onzin is. Het koekoekpatroon is een perfect gedefinieerd patroon en niet simpel een mengeling van zwart en wit of een splashed / zwartbonte kleuring als bij de Houdans. Geen enkele van de experimenten uitgevoerd door zowel Bateson, Punnett, Hurst en Davenport, en dus ook niet van Pearl en Sundance, hebben het geringste bewijs gevonden dat de kruising van zwart en wit of omgekeerd een koekoekpatroon zouden kunnen teweegbrengen. Bij een kruising van koekoek haan met niet koekoek hen krijg je een volledig koekoekkleurig nageslacht, maar wanneer we een niet koekoekkleurige haan nemen en een koekoek hen dan krijgen we enkel koekoek hanen en zwarte hennen. Dit geeft duidelijk aan dat het patroon geslachtsgebonden en dominant is.

Tezelfdertijd doet het ons ook nadenken over de oorsprong of de herkomst van deze mutatie in onze streken. Wanneer slechts enkele hanen, meegebracht door zeelieden en hier geruild aan onze Noordzeekust, op het erf van een boer terechtkomen, dan is het voorspelbaar dat na enkele jaren de boer nog alleen maar koekoekkleurige kippen zal hebben. Helaas, omdat het slechts een landhoen en geen sierras was, heeft men er nooit enige aandacht aan besteed.

Het Vlaamsch Neerhof van 1898 schrijft het ook:

Ongelukkig al diegene, die schreven over vogelkunde, schenen niet te weten dat er een Vlaamsch land bestaat, en in de vogelwereld dat er Vlaamsche hoenderrassen zijn, die voor het leggen van eieren, voor de fijnheid van het vleesch en voor de pracht van de pluimen alle andere verre overtreffen. Sedert het opkomen der vogeltentoonstellingen in ons land heeft men er altijd aan gehouden prachtdieren en geen voortbrengende uit te stallen. Prijs en eer, alles was voor de vreemde hoenders; van onze Vlaamsche werd er geen of weinig gewag gemaakt.”

DIGITAL CAMERA

Boven: Vlaanderse Koekoeken. Fokker en fotograaf: Norbert Schollaert

Vanaf het midden van de 19de eeuw ziet men een kentering naar een grotere consumptie van ingevoerde producten en terug meer vlees. De vooruitgang in de veeteelttechnieken door het selecteren en kruisen van rassen zet zich ook door naar de pluimveewereld. Het was evenwel nog steeds de betere burgerij die zich het houden en fokken van raskippen konden veroorloven. Vanaf dit ogenblik spreekt men in Amerika, Groot Brittannië en op het Europese vasteland over rassen. De gegoede burgerij begint interesse te vertonen voor kippenrassen om ermee te pronken. De tentoonstellingen van neerhofdieren beginnen populair te worden.

dominique-001

tekening uit het boek van Maitland

Tijdens de Belle Epoque, rond 1900, verdubbelt de consumptie van eieren en de befaamde ‘poulets de Bruxelles’ vinden gretig aftrek op de rijke stedelijke tafels. De driehoek Aalst – Mechelen – Brussel verwerft bekendheid met zijn vetmesters die tot 1000 kippen per jaar slachten. Het is de glorietijd van de Belgische rassen waarvan we op een landkaart uit 1903 “Habitat des races Belges” (beeldbank van de CAG) de verspreiding kunnen zien. In het noorden, de Campine (Kempisch hoen), in het oosten de Braekel en het Race Courtrai à cinq droits’ ( de Braekel en het Kortrijks ras –de kortpotige Brakel met vijf tenen, waarvan Brown zegt dat het een afstammeling is van de Dorkings), in het zuiden het Race Ardennaise en het Race Herve (de Ardenner en het Herve hoen) en centraal een grote ruimte voor de Minorca (een Spaans ras met zwarte pluimen, dat in 1783 voor het eerst in Engeland gesignaleerd wordt en in 1880 reeds in Duitsland wordt gekweekt), naast de Race Coucou (de
Koekoeken) en de Brabançonnes. Wie heel goed kijkt ziet nog hoekjes met de Race d’Hutteghem (links boven de plaatsnaam Oudenaarde); midden, uiterst links, de race D’ Herchie (het huidige Franse ras Poule D’ Hergnies) en in het zuidelijkste puntje de Race Huppée, (de Brabançonne die daar zo genoemd werd). Bijzonder is dat de Minorca’s hier zo’n groot gebied toegewezen krijgen, temeer daar alle andere rassen inheems zijn en de Minorca een ingevoerd ras is. Blijkbaar werden ze in die periode massaal geïmporteerd, vooral in Brabant en Luik.

belgische-rassen-annoo

Boven: Verspreidingskaart hoenderrassen in België, 1903.

Foto Beeldbank CAG.

De ‘koekoeken’ worden dus volgens dit kaartje vooral gehouden in de streek tussen Brussel en Malines (Mechelen). De Mechelse Koekoek is de meest gewaardeerde vleeskip op de rijke tafels. Ze worden vetgemest tot de befaamde zware ‘poulets de Bruxelles’. Hanen van 6 kg zijn geen uitzondering. In het Vlaamsch Neerhof uit 1895 staat te lezen dat het Brussels kieken in het begin van de eeuw ook verkocht werd onder de naam “Lombards Kieken”. Al in de 13de eeuw kreeg lombaerd of lombard de betekenis van bankier, geldwisselaar, geldhandelaar of geldschieter. Misschien is deze benaming een verwijzing naar het feit dat het Mechels hoen in zijn beginperiode veel geld opbracht? Een andere denkpiste is dat de Lombaerdse haaneen naam is die in West Vlaanderen vroeger in gebruik was. Lombaerdse hanen waren vechters en meestal blauw van kleur. De link met de Brugse Vechter is dus vlug gelegd.  Omdat raszuiverheid in het verleden bijzaak was werden alle dieren die wat vechtersbloed voerden en redelijk groot waren waarschijnlijk als lombaerdse hanen geklasseerd.

Het vetmesten gebeurde met een mengeling van granen “…dikwijls boekweit en afgeroomde melk” – het restant van de bloeiende boterproductie. Tijdens het vetmesten brengen de kippen hun laatste weken door in kleine kooitjes, epinettes genaamd. De vleeskippenstreek bij uitstek ligt in de rand van Brussel. Kippenkwekers uit Londerzeel en Merchtem nemen met manden vol kip de trein naar de rijke hoofdstedelijke markt. Maar ook internationaal worden de Belgische kippen gevraagd.

vertrek-boer-naar-de-markt-003765

Boven: vertrek van de boer naar de markt

(Foto Beeldbank CAG)

Tezamen met de eerste ‘intensieve’ vormen van kippenteelt – een grote vetmester heeft zo’n 300 kippen tegelijk rondlopen – duiken ook de epidemieën op in de rennen. Pullorum (Bacteriële kippenziekte, veroorzaakt door een Salmonella stam) wordt de ‘maladie de Londerzeel’ genoemd. (Leven van het Land – Y. Segers & L. Van Molle)

De Vlaanderse, die aan de basis ligt van het Mechels hoen, wordt in deze jaren nog steeds het oude type Mechelaar genoemd. Gezien het succes van het Mechels hoen had men aan de rustieke Vlaanderse geen behoefte meer en er is dan ook geen sprake meer van, tenminste niet in België. Maar in Frankrijk was de Heer Labbe volop bezig met dit ras (onder de naam: Coucou de Flandres) te fokken en te exposeren.

De vraag blijft of de Vlaanderse niet alleen als basismodel heeft gediend voor de Mechelse maar voor alle koekoekkleurige kippen van Nederland en België tot Noord Frankrijk, dus ook voor de Poule de Rennes en de Scotch Grey en – indirect – de Noord Hollandse Blauwe, want deze laatste is tot stand gekomen door lokale rassen te kruisen met de Mechelse (en wie was de voorloper van de Mechelse… ?) De Poule de Rennes heeft de Vlaanderse als basis, maar in plaats van ze te fokken zoals de heer Labbe, besloot de heer Rame uit Rennes, dat de haan en de hen dezelfde kleur moesten hebben en bekwam zo door selectie een andere variëteit, zoals blijkt uit briefwisseling waar we nog op terugkomen.

De Scotch Grey of Schots hoen, is volgens een artikel gepubliceerd in Chasse et Pêche op 1/12/1889, goed vertegenwoordigd op de Belgische tentoonstellingen en de heer Nijpels, directeur van de Zoo van Gent, heeft er zich in gespecialiseerd. “…Wij beschouwen dit ras als zijnde de voorloper van de Mechelse (noot van de auteur: de Vlaanderse dus ) in België verwaarloosd sinds de introductie van de Aziatische rassen en heropgevist in Engeland en Schotland ten behoeve van de tentoonstellingswereld. Wij denken dat dit ras zeer nuttig zal zijn om het type terug in te kruisen bij de moderne koekoekvariëteiten wanneer deze te bleek of te geelachtig zouden worden.”

poule_scot_grey

Opgezette Scotch Grey hen, Musée d’Histoire Naturelle de Lille, geschonken door Detroy in 1900.

Dit is wat de Revue van Toegepaste Wetenschappen erover zegt, volgens de Fancier’s Gazette: “Deze nieuwe hoendervariëteit leunt aan bij de Dorkings waarvan ze evenwel niet de 5de teen heeft. De éénjarige haan weegt 3,5 tot 4 kg.; de hen 3 tot 4 kg. De pluimen zijn grijs /blauwachtig met zwarte vlekken, zonder het minste verschil tussen hen en haan (net als bij de poule de Rennes). Als vleeskip verwijt men hen weliswaar hun te kleine gestalte in vergelijking met de Dorkings, maar ze zijn wel veel robuuster dan deze, wat hen tot buitengewoon goede hoevedieren maakt. Ze kunnen zonder problemen leven op natte bodem waar andere kippen ziek zouden worden”. (Zie ook Chasse et Peche nummer 44 van 1/08/1897 op pag. 431)

coq_scot_grey

 Opgezette Scotch Grey haan, Musée d’Histoire Naturelle de Lille, geschonken door Detroy in 1900.

Al deze predikaten zouden evengoed op de Vlaanderse kunnen slaan, waarbij het dus overduidelijk is dat deze aan de wieg van de Scotch Grey staat. The Scotch Grey Club beroept zich erop dat hun hoen reeds bestaat sinds de jaren 1500, toen het ruim verspreid was in de streek van Lanarkshire in Schotland. Het ras krijgt nog andere benamingen zoals Chick Marley, Shepherd’s plaid, Chickmalins, Mauds, Greylings of Greylocks en ze werden meestal gehouden door boeren. In Wright’s New Book of Poultry vinden we een artikel over de Scotch Greys waarin de auteur zeer lovend is over dit ras. Hij vraagt zich af waarom dit ras niet populairder is in Engeland. “Soms noemt men het ras wel eens de Schotse Dorking waar hij evenwel niet op gelijkt. De kam is enkelvoudig en rechtopstaand bij de hen en licht omvallend bij de hen (Noot van de auteur: net als bij de Vlaanderse.) De oorlellen rood en de pluimen hebben de koekoektekening. In vergelijking met de dieren die we zagen op de shows in 1869 – ’75 hebben deze van vandaag (1900) gewonnen aan type, gewicht en de afwezigheid van zwart, wit of roest in de pluimen.” De auteur verwijst ook naar de toenmalige secretaris van de Scotch Grey Club, de heer J. Carswell die zegt: “Wanneer we dieren gebruiken om te kweken moeten we goed opletten naar de lijnen, omdat je anders dieren gaat hebben die ofwel veel te bleek of veel te donker zullen zijn. Eigenaardig om te zeggen maar de donkere zullen altijd de hennen zijn en de bleke altijd de hanen”. (Noot van de auteur: Men had toen nog geen zicht op de vererving van het B (koekoek) gen; dit geeft evenwel aan dat de Scotch Grey van dezelfde stam is als onze Vlaanderse.) Carswell vervolgt: “Let vooral ook op bij de hanen met wit in de staartstuurveren want deze eigenschap is blijvend”. Ook vandaag nog dienen we bij onze selectie op dezelfde details te letten.

vk-sg

 Haan en hen Scotch Grey, Ludlow, 1899.

Ook in het boek “The henwife” van Mrs. Fergusson Blair worden de eigenschappen van de Scotch Grey geprezen en door Mr. Harrison Weir, die in 1867 reeds Tegetmeiers “Poultry Book” illustreerde, in zijn boek “Our Poultry and all about them”, 1903, waarvoor hij de lokale kippenrassen bestudeerde in de regio waar hij tussen 1862 en 1864 voortdurend rondreisde, namelijk Dumfriesshire. Weir stelde vast dat deze hoenders van het oude type waren, vierkant en robuust, kort van dijen en middelmatig van grootte. Ze hadden enkelvoudige kammen, relatief grote koppen, witte tot lichtroze oorlellen, witte poten en snavel en een rechtopstaande houding. De kleur was koekoekgrijs met bij de haan een grote en volle staart. Soms komen er andere kleuren door als strogeel of rood. De hennen hebben meer een grijs bruin verenkleed. Deze kippen zijn de basis van wat later bekend zou worden als ‘Scotch Grey’. Ze werden gekruist met de oude Engelse vechthaan of een ander Aziatisch ras, maar sluit resoluut een kruising met de Dorking uit. Deze kruisingen zouden bovendien dus slechts plaatsgevonden hebben rond 1900 om het ras een nieuw elan te geven. Al de tijd ervoor was de Scotch Grey dus net als de Vlaanderse en de Poule de Rennes een boerenhoen waarover niets te vertellen viel.

coq_coucou_flandre1

opgezette Vlaanderse koekoek haan in het Museum voor natuurwetenschappen te Rijsel

Tenslotte lezen we ook in de Mentor agricole et acclimatation illustrées uit 1891 op pag. 199, in een artikel van E. Bouvet over “ la poule coucou”, het volgende : “De Scotch Grey van de Britse eilanden is niets meer dan een afgeleide van onze koekoekkleurige landhoenders, zoals de Dorking van de Picardische met vijf tenen komt. Het vergroten van het volume en het vatbaarder maken voor vetmesterij zijn verkregen ten koste van de rusticiteit en vruchtbaarheid van dit ras. Onze eigen ongewijzigde koekoek is dus oneindig veel praktischer en geniet steeds de voorkeur boven deze Scotch Grey en andere afgeleiden.”

Sommige auteurs gokken er maar wat op los, zoals Larbalétrier in zijn “Les animaux de basse cour” die schrijft dat de Scotch Grey een kruising is van de Dorking met een vechtras. Wat de Plymouth Rock betreft heeft hij het wel bij het rechte eind want daar geeft hij aan dat die het resultaat was van de kruising tussen Cochin en
Dominique, wat klopt, maar iets verder zegt hij dan weer dat de Dominique ontstaan is door kruising van de Dorking met een Leghorn. Delamarrre de Monchaux in zijn “Toutes les Poules” uit 1924 gaat nog een stap verder en schrijft dat de Scotch Grey ontstaan is door kruising van lokale hoenders met Minorca’s, Spaanse en Italiaanse Leghorns. Ook U. Hoepli in zijn boek “Animale da Cortile” uit 1905 legt de creatie van de Dominique bij de combinatie van Leghorn met Dorking. Kunt u het nog volgen?

coucou_f-53456

Coucou de Flandre, 1906, type overgenomen door de Société des Aviculteurs du Nord.

Bron: http://www.la-basse-cour-du-nord.fr

 Het is eigenlijk nauwelijks te bevatten maar in alle (Vlaamstalige) documenten die handelen over kippen en kippenrassen komt de Vlaanderse nooit voor. Getuige daarvan de volgende werken: In zijn “Geschiedenis van de landbouw in België”, geeft P. Lindemans (origineel werk niet teruggevonden, wel referte in artikel van De Biekorf jaargang 60 door L. Van Acker) als oudere rassen op: de autochtone soort, door hem het Gallische ras (La Gauloise, in de kleur goudkwartel) genoemd, dan de Brabantse hen met het kuifje op de kop, en “…de huidige inlandse rassen, zoals de Mechelse koekoek en de Brakelse hen”, die beiden in de vorige eeuw gewonnen hybriden zouden zijn.

Een meer uitgebreide en gedetailleerde opsomming der hoendersoorten welke vooral in West-Vlaanderen bestonden rond de jaren voor de eerste wereldoorlog, is te vinden in het werkje van A. Develter, destijds onderwijzer en landbouwleraar te Esen bij Diksmuide, getiteld ‘De Eiermijn. Volledig handboek over Hoenderkweek bij werkman, burger en landbouwer’ (Esen, 1919, 95 blz.) (origineel werk niet teruggevonden, wel referte in artikel in het tijdschrift De Biekorf jaargang 60, 1959, door L. Van Acker) Volgens Van Acker was Develter alleszins een man van de praktijk die uitsluitend toestanden beschreef van juist voor de wereldoorlog. Het oude inlandse ras noemt hij “de Vlaamsche boerhen, de tegen alle weder bestande, kloeke, zware hen, die vele en grote eieren legde”. Dit ras was dan reeds bijna geheel verbasterd en in zijn zuivere vorm bijna onvindbaar. Heeft hij het hier over De Vlaanderse ?
In het boekje van Develter worden verder onder de leghennen vermeld de Brabantse, de Brakelse en de Kempische hennen. Bij de vleesrassen horen de Mechelse koekoeken met een typisch West-Vlaamse kruising, de zogenaamde ‘Iseghemsche koekoeken’. Het moet hier dan gaan om de reconstructie van het ras dat na de oorlog gedecimeerd was, want de Iseghemse heeft een veel oudere geschiedenis dan de Mechelse. We weten namelijk dat toen de St.-Jorisgilde van Oudenaarde in 1554 haar gaeydach vierde op 1 juli, op de spijskaart van de gildebroeders en – zusters onder meer stond: ‘vleesch… vier braetverkens, een schaep, ses coppelen kiekens van Yseghem’ en dan nog allerlei kruid en drank (E. Vander Straeten, Aldenardiana II 50; Gent 1894 in Chasse et Peche n° 47 van 04/09/1898 & referte in artikel van De Biekorf jaargang 60 door L. Van Acker.)

20160608_103912

Jonge Vlaanderse hen

De Izegemse zou dan dus terug te brengen zijn tot 1554. Maar mogen we hier zomaar aannemen dat het hier om het ras gaat zoals we dat op vandaag kennen? Ik betwijfel het en denk veeleer aan een culinaire reden. De streek van Oudenaarde bezat toen namelijk geen vleesras maar was wel de streek van de Brakel, een eiproducent. Deze kip was in die periode ook niet wat ze nu is en men had toen geen boodschap aan een schrale kip voor de feestdis. Bovendien was het al van in Romeinse tijden de gewoonte om een zware kapoen voor het banket te gebruiken. We weten het natuurlijk niet met zekerheid maar het zou toch best kunnen dat men toen in de streek van Izegem een vleesras had dat gekend was voor zijn fijne smaak en dus op een speciale gelegenheid als deze voor de Gildebroeders bijzonder geschikt was. Dus 6 koppel kiekens uit de streek van Izegem en niet persé van het ras Izegemse.

Maar Chasse et Peche vervolgt (in bovengenoemde uitgave van 04/09/1898) “De inwoners van Oudenaarde (die eveneens deze van Brussel de bijnaam kiekenfretters hadden) hebben het ras van de Izegemse koekoek laten verwateren, evenals de industrie van het kweken en vetmesten, hieraan verbonden. Het Izegemse ras, met vijf tenen en witte poten, heeft in Engeland een nieuwe thuis gevonden waar het verworden is tot het Dorking ras. Dit Izegemse ras heeft in de streek van Kortrijk op vele boerderijen sporen nagelaten en de handelaars uit die streek die in Brussel komen zakendoen onderscheiden dit ras perfect. We vragen reeds lang om een tentoonstellingsklassement voor dit ras open te stellen. Recent zijn er enkele exemplaren geëxposeerd, maar we moeten het toegeven van zeer minderwaardige kwaliteit, onder de naam van “la poule flamande a cinq doigts”

Mocht het nu zo zijn dat de “Iseghemse” zoals ze voorkomt in 1554 toch wel degelijk de raskip is dan zou dit alleen maar betekenen dat onze Vlaanderse nog ouder is. Ten eerst heeft de Vlaanderse een rechtopstaande enkelvoudige kam en de Izegemse een rozekam. Rozekammen zijn dominant over rechte, dus dit betekent dat de Vlaanderse er eerst moet zijn, want anders zouden ze allemaal een rozekam moeten hebben. Verder is de Izegemse een kruising die haar tot vleesras heeft gemaakt door gebruik te maken van een bestaand koekoekkleurig landhoen (de Vlaanderse?) met de Brugse vechter. Daar de koekoekkleur dominant is krijg je na enkele generaties enkel nog koekoekkleurige dieren.

In Chasse et Peche van 1932 op pag. 1149 staat een artikel van de Heer Oscar Dresse die het heeft over het Mechels hoen en terloops ook “ la Poule de Poucques “ vernoemt. Hij zegt namelijk “ het is zo dat een grijze kip, befaamd voor zijn vleeskwaliteit, hier sinds heuglijke tijden rondliep in België en Frankrijk ( Vlaanderse en Rennes) en in Engeland ( Scotch Grey). Alles wijst erop dat de Izegemse hoenders en deze van Poucques tot hetzelfde grijze ras behoorden en dat de hedendaagse Izegemse hier uit ontwikkeld is.” Volgens Adolphi gaat het hier over een ras met vijf tenen, net als de Kortrijkse. Hij refereert naar het boek van Gillekens:

mes-chroniques-avicoles

coucou-iseghem

Volgens deze auteur is het dus duidelijk dat deze voorouder van de Izegemse een grijze kip was uit de buurt van Gent, meer bepaald een gehucht van Aalter, namelijk Poeke. Poeke bezit nog steeds een historisch kasteel dat gedurende eeuwen eigendom was van adellijke families en het is niet denkbeeldig dat de pachters uit deze regio die schatplichtig waren aan de kasteelheer, deze kip daar gekweekt hebben;

Een tweede referte in Chasse et peche , in een artikel van deh. A. Van Waesberghe over de Izegemse koekoek staat in de laatste paragrafe:

…en deze goed oude verbeterde hen van Poeke die reeds beroemd was in de middeleeuwen, zal driftig gezocht worden door verstandige en bedachtzame kweker, liefhebber van die zaken die gewaardeerd werden door onze grootouders.”

Op www.aalter.be vinden we een beknopte geschiedenis van de burcht van Poeke.

dorking-6Kasteel van Poeke

Het Kortrijks hoen was een hoen met vijf tenen dat onmiddellijk de gelijkenis met de Dorking oproept, maar van een lichter type. Sommige auteurs beweren zelfs dat dit type de voorouder zou zijn van de Dorking. De Kortrijkse is nooit geselecteerd geweest voor tentoonstellingen en de kleur van het gevederte nooit gefixeerd; Het was wel een goede legster. Dit hoen had een enkelvoudige rechtopstaande of gefriseerde kam, witte oorlellen, witte poten die tamelijk kort waren en vijf tenen. Dit ras is uitgestorven.

Om toch iets meer te weten te komen over de toestand van Het Vlaanders hoen rond 1850 blijken we in Frankrijk te moeten zijn.

Het is eigenlijk nauwelijks te bevatten maar in alle documenten die handelen over kippen en kippenrassen komt de Vlaanderse Koekoek nooit voor. Om toch iets meer te weten te komen over de toestand van dit Vlaanders hoen moeten we naar Frankrijk.

In Chasse et Pêche verscheen op 15 februari 1891 een artikel genaamd: “Onze inheemse kippenrassen”. Ik citeer uit de tekst: “ … de pluimveetentoonstellingen hebben in België een dermate ontwikkeling gekend dat geen enkele ander land kan evenaren. Minder vaak misschien maar wel met veel meer aanwezige dieren dan de tentoonstellingen in Engeland, deze van Birmingham, de Dairy en de Christal Palace Show uitgezonderd. Vorig jaar zagen we zelfs een van de drie Antwerpse verenigingen met hen wedijveren. Er is geen enkele reden waarom België deze plaats zou verliezen die zij tot nu toe bekleedt. De liefhebbers die er niet aan houden de reis naar Engeland te ondernemen kunnen altijd bij ons terecht om de mooiste resultaten van de moderne pluimveeteelt te bewonderen. Maar om het merendeel van de in Engeland populaire rassen te zien zullen wijzelf wel nog steeds de oversteek moeten maken, om ons op de hoogte te houden van de nieuwigheden, want in Engeland zijn er per ras twintig maal meer fokkers dan bij ons. Dit omdat hun keurders, die meer zeggenschap hebben dan de onze, de macht hebben om een type te wijzigen, en dat hun voorbeelden bij hen zelf gekweekt en grootgebracht zijn. Want, laten we niet vergeten, dat het ingevoerde Amerikaanse gevogelte in type gewijzigd wordt in Engeland en deze uit Engeland verder variëren op het continent. Terecht of ten onrechte, halen we dit voorbeeld aan om duidelijk te maken dat het onmogelijk is om dezelfde standaard aan te houden die geldt zowel voor Engeland, Amerika als de rest van de Wereld. In België beschikken we over 5 of 6 inheemse rassen die met duizenden verdeeld zitten op boerderijen, gewoon aan ons klimaat, onze voeding en voedingswijze. De boeren weten hoe ze er moeten mee omgaan en weten exact welke opbrengst ze er mogen van
verwachten. Het is dus niet moeilijk om ze ertoe aan te zetten het ras verbeteren en mooier te maken, net zoals ze ook hun fruitbomen verbeterd hebben en de oogst vergroot. We zullen het hier hebben over slechts twee rassen, de beste van de wereld voor ons: het Mechels hoen, als vleeskip, en het Kempisch hoen als legster. Het huidige Mechels hoen is zoals de Wyandotte het product van een kruising; het oude type schijnt te zijn verdwenen. Deze is op onze tentoonstellingen vervangen door de Scotch Grey en de Poule de Rennes. ………”

De heer E. Labbé (uit Lompret – Noord Frankrijk – de eerste vurige verdediger van het ras en ook de eerste die deze kippen tentoonstelde in Quesnoy-surDeûle in 1880) reageert terstond met een schrijven naar de redactie op 1 maart 1891 (Chasse & Pêche, 9de jaargang N° 22 – Pag. 217).

Hij zegt reeds gedurende 12 tot 13 jaar met dit ras werken en al die tijd gepoogd heeft het te verbeteren door voortdurende selectie. Op de boerderijen die hij bezocht zag hij vaak koekoekkleurige dieren met gladde wit/roze poten. Het waren bijna altijd hennen, zelden een haan. Deze dieren waren uitstekende eierproducenten met eieren van groot formaat en het was volgens Labbé de moeite waard om deze raseigenschappen proberen vast te leggen. Hij kreeg uiteindelijk ook enkele hanen te pakken en begon te fokken en te selecteren; na slechts enkele generaties trad reeds geen diversiteit meer op en zowel formaat als kleur bleven stabiel. De hennen legden 120/140 eieren van 67 / 75 gram, zonder winterstop. Op 4 maand tijd wogen de hennen 2.5 kg terwijl de volwassen hanen tot 5 kg. wogen (Noot van de auteur: Thans in het streefgewicht maximaal 3,5 kg.) Het vlees was fijn, delicaat en vooral mals en wit. Op tentoonstelling scoorden ze niet goed omdat de jury een gelijke kleur wilde zien bij beide geslachten, zoals bij de Poule de Rennes. Echter, bij de Vlaanderse is dit nooit gelukt indien men zuiver kweekt en zich niet beroept op inkruising van een ander ras. Bovendien zegt Labbé verder: “Ik denk dat bij de Poule de Rennes ooit een zwart ras is ingekruist, want sommige van hun nakomelingen zijn nog steeds zwart, wat bij de Vlaanderse nooit het geval is.” De “grijze” Vlaanderse kwam op de boerderijen in Noord Frankrijk dus in 1891 nog voor, terwijl men in België (Vlaanderen) het ras opgeofferd had aan de creatie van “Het Mechels Hoen”.

Dit gepubliceerde schrijven van Labbé krijgt op zijn beurt respons van Dr. E. Rame, een fokker die nabij Rennes woont en die het niet eens is met de visie van Labbé wat de kleur betreft. Volgens deze heer is de Vlaanderse eigenlijk een Poule de Rennes en is de kleur van de haan verkeerd door slechte selectie en te wijten aan de onkunde van de fokker. Het debat was dus geopend. (Heden weten we door DNA analyses dat de Poule de Rennes eigenlijk een ander ras is en dat Labbé het bij het rechte eind had.) Rame vervolgt dat eigenlijk alle koekoekkleurigen overal voorkomen, zoals in Engeland waar men ze Scotch Grey noemt. (Heden weten we dat ook dit ras een mediterrane oorsprong heeft.) Volgens C. Dacheville is de Engelse Scotch Grey een afspiegeling van de Vlaanderse en zouden de Engelsen de Vlaanderse Koekoek tijdens de 100 jarige oorlog meegenomen hebben om er daar hun versie van te maken. Logisch dus dat beiden hetzelfde DNA patroon hebben. (Dit is dus weer een andere versie dan diegene die het heeft over de emigrerende Vlamingen en ook meer geloofwaardig, daar de Scotch Grey reeds bestond ten tijde van de emigrerende Vlamingen.) Rame bleef zijn hele leven lang trouw aan “zijn” ras en maakte er ook de standaard voor op die op 31/03/1914 erkend werd. Labbé stelde zijn dieren in Frankrijk voor het eerst tentoon in Quesnoy-sur-Deûle in 1880 en kreeg meteen erkenning.

In “Monografie des races de poules” van V. La Perre de Roo – Ed.1892, pag. 33 (www.gallica.bnf.fr) beschrijft deze auteur de Vlaanderse precies zoals Labbé ze voorstelt maar hij noemt ze “Race de la Campine a crête simple”. Hij schrijft enkele zinnen over de Coucou de France, die een ander geografisch deel van Frankrijk bestrijken dan de Coucou de Rennes (P. 233) die vooral in Bretagne gefokt worden.

boerin

Boerin voedert de kippen

Hij schrijft zeer uitvoerig over de Aziatische rassen die toen nieuw en uiteraard zeer gewild waren en noemt verder de Coucou d’ Ecosse – een kip zoals de Dorking maar met 4 tenen i.p.v. 5. Over ‘de Coucou’ (p.33) zegt hij: “Dit ras, een van de oudste van Frankrijk, is sterk verspreid in Normandië, België en Engeland (Noot: Heeft hij het hier nu toch over de Vlaanderse?) en wordt gekarakteriseerd door zijn wit/roze poten en snavel en koekoekkleurig verenpak. Helaas zijn er weinig fokkers door gecharmeerd. Men onderscheidt twee types die slechts van elkaar verschillen door hun kamvorm. (Noot: Dit moet dan de Picardische koekoek zijn.)

Indien La Perre de Roo het bij het juiste eind heeft dan zou het wel eens kunnen dat de Vlaanderse ontstaan is uit de “pelhoenders”, en dus eeuwenlang als lokale variëteit aangezien. Bovendien was de Vlaanderse een simpel boerenhoen en daar werd niet over gesproken en zeker niet geschreven. Daar zij als hoen diverse benamingen krijgt, maakt dit de zoektocht naar haar oorsprong verder onmogelijk.

In 1858 verschijnt een boek van C. Jacque, (een graficus gepassioneerd door pluimvee) met als titel “Le Poulailler”, daarin vinden we op p. 246 enkele zinnen over de Coucou de Rennes of Coucou de Bretagne, en over de Coucou de France – waarmee de Vlaanderse aangeduid wordt? Beide rassen hebben hun nut als boerenhoen maar verdienen het niet om veel woorden aan te verspillen, zo lijkt het tenminste want de auteur weet er bijzonder weinig over te vertellen. Hij stelt dat deze verschillende koekoekkleurige kippen geen verschillende rassen zijn maar slechts variëteiten van éénzelfde ras. Verder geeft hij mij niet veel goede moed want hij schrijft: “Het is onmogelijk om de oorsprong van deze rassen terug te vinden”.

vk-toom

Toom Vlaanderse

In “Toutes les Poules et leurs variétés” van Delamarre De Mouchaux uit 1924 vinden we de Vlaanderse onder de sectie « Races a crête simple» op pag.137 – 138. De auteur besteed er twee pagina’s aan waarvan 1 pagina de standaard uitmaakt. Verder weet hij enkel te zeggen dat de Vlaanderse de basisvorm is van het Mechels hoen en hij refereert daarvoor naar Mr. VanDer Snickt. Om u een idee te geven van de belangrijkheid in de ogen van de auteur: zijn beschrijving van de Bresse kip loopt over 30 pagina’s. Over de Rennes kip weet hij nog te zeggen: “Deze koekoeken komen zowel in Bretagne, Normandië als Noord- Frankrijk voor onder de namen Coucou Picarde, Coucou de France, Coucou de Flandres en in Engeland de Scotch Grey, die waarschijnlijk ook gebruikt is om de koekoek variëteit van de Dorking te kweken”. Hij geeft wel toe dat de Vlaanderse dichter bij het oorspronkelijke type staat.

Op 12/01/1896 verschijnt in Chasse et Pêche een artikel over “Les Volailles du Nord de la France”. De auteur Mr. M.P. Cailleret, fokker te Fontaine-au-Tertre had zijn bevindingen gepubliceerd in “La revue Agricole” te Parijs. Hij zegt dat we eigenlijk niet goed weten wat onze liefhebbers produceren op hun neerhoven omdat datgene dat niet op de markt van Parijs terechtkomt (Rungis/ de Hallen) ook niet verwerkt wordt in de statistieken.

img-les-halles-large

Boven: De Hallen, Parijs, laat 19e eeuw.

Schilderij van Léon Augustin L’hermitte.

Dit is vooral het geval voor het noorden van Frankrijk waar men de markten heeft van Rijsel, Roubaix, Denain, Valenciennes enz. die alles verwerken wat in
dit gebied geproduceerd wordt. Er moet zelfs nog vanuit België ingevoerd worden om aan de vraag te voldoen. Het leek hem interessant om toch even in te gaan tegen wat een van zijn collega’s onlangs verklaarde, namelijk dat het ras dat in Noord-Frankrijk overwegend voorkomt dat van de Ardenner is. “Ik heb daarop even een rondvraag gedaan en dit bevestigde mij wat ik reeds wist van de leveringen aan de lokale markten. Het resultaat is dat de arrondissementen Duinkerke, Hazebroek en Rijsel vooral bevolkt zijn door de dikke kip van Vlaanderen, buur van de Mechelse en waarvan reeds exemplaren op de tentoonstellingen verschenen zijn. Ditzelfde ras vinden we ook nog terug in de arrondissementen Bethune en Saint Omer, in le Pas de Calais. (Noot: Is dit de Vlaanderse?) Voor het overige, in het departement du Nord, domineert een variëteit van het Campine ras, namelijk de Belgische Braekel, maar een kleinere versie ervan. Men noemt ze hier “poule d’ Hergnies”. Meer en meer echter wordt ze vervangen door de Mechelse die beter beantwoordt aan de hedendaagse vraag. Voor het overige in de Pas de Calais, de Somme en de l’Aisne vindt men overal het oude Picardische ras terug, zelden zuiver maar meestal gekruist met de Aziatische types of met de grote Franse vleesrassen zodat een type gecreëerd wordt dat gelijkt op de Faverolles. Men heeft overigens in het gebied langs de grens en vooral in het oostelijk gedeelte van het Noorden veel Italiaanse kippen ingevoerd. Velen beklagen zich dit experiment en doen ze nu van de hand. Ook de vechtrassen komt men hier en daar tegen maar deze fokkerij speelt zich geïsoleerd af want het karakter van dit ras past niet op het neerhof. Maar bovenop dit alles, en steeds meer en meer, alhoewel zelden in zuivere vorm, komt de Mechelse koekoek zich opdringen”.

Het voorkomen van de Vlaanderse Koekoek blijft zich dus afspelen in Noord Frankrijk, terwijl in België het type volkomen verloren gaat.

Op 27/06/1897, N° 39 pag. 471 zien we nogmaals een oproep voor het eerherstel van het oude type. In een artikel van Ch. Wendelen lezen we : “… Van de andere kant betreuren wij, de Belgische neerhofdieren fokkers, de verbastering van het mooie ras, de Mechelse koekoek, die we zo fier aan de buitenlanders laten zien. Omdat het natuurlijk en absoluut noodzakelijk is om ten allen tijde te kunnen teruggrijpen naar kruisingen, waarom in plaats van gebruik te maken van bastaarden, doen we niet aan kruising met het ras zelf, of om het beter te zeggen, door de nieuwe infusie van het ene of andere ras dat gebruikt is geweest om de Mechelse samen te stellen? Waarom laat men niet aan de neerhofdieren fokkers die amateur zijn van tentoonstellingen, de zorg om de oude Koekoek met gladde poten te hercreëren of bij ontstentenis daarvan “la Cotte de Fer” uit het land van Herve?” La Cotte de Fer is een zeer oud ras dat in het land van Herve voorkwam en eigenlijk een koekoekkleurige variatie is op het zwarte Herve hoen. 

Aan het begin van de twintigste eeuw in Frankrijk zijn het nu vooral de nieuw ingevoerde Aziatische rassen die domineren, zo ook in België, waar de Mechelse de Vlaanderse volledig verdrongen heeft. Labbé is verhuisd naar Tunesië en het is Detroy samen met Fontaine die zijn plaats innemen ter verdediging van dit rustieke ras.

In hetzelfde Chasse et Pêche maar ditmaal in 1911 (Chasse et Pêche. N° 7 / 11 Oktober 1911. Pag. 146.) verscheen een artikel van de hand van de Heer Detroy , zoals hierboven vermeld, een vurig bewonderaar van het ras: “…. Het is dit lokale ras dat we moeten trachten in zijn typische verschijning te behouden indien we een ras willen dat werkelijk praktisch is. Dat is te zeggen; aangepast aan het klimaat, de grond, en een maximum rendement gevend met een minimum aan zorgen…..Vanuit praktisch oogpunt bekeken kan er geen enkel ras beter zijn dan het lokale ras. Het is dus het regionale ras dat we moeten kweken, selecteren en verbeteren, want enkel dat, kan en zal een ernstig positief resultaat geven…… Het is evenwel zo dat sommige rassen die er op het eerste zicht hetzelfde uitzien, voorkomen in zeer uiteenlopende regio’s. Dit is het geval met de koekoek, die zich verspreid heeft van Bretagne tot aan de boorden van de Rijn. Zo onderscheiden we : de koekoek van Rennes, de Koekoek van Picardië, de Vlaamse koekoek en de Mechelse koekoek. We weten dat de Vlaamse koekoek de voorouder is van de Mechelse want dit type kwam reeds voor zowel in België als in Noord Frankrijk en moet dus beschouwd worden als een ras met de dubbele nationaliteit. Doordrongen van deze ideeën hebben wij samen met de heer Labbé in de Franse boerderijen gezocht naar dit ras of wat er van overbleef. Na enkele jaren hard labeur laat onze jonge vriend ons de zorg om het werk af te maken en wij hebben vandaag, na twintig jaar van selectie, het genoegen om aan de Bond van neerhofdierenkwekers van het noorden en de Bond van neerhofdierenkwekers van België, het Vlaamse koekoek ras in zijn geperfectioneerde vorm voor te stellen”.

coucou_f-53456

Detroy gaat samen met R. Fontaine de standaard samenstellen en voorleggen aan de société des Aviculteurs du Nord. In 1905 wordt de standaard officieel erkend. Detroy zal er ook voor blijven ijveren om het ras iets lichter te maken, dus geen hanen meer van 5 kg. maar nog slechts 3,5 kg maximaal. Dit maakt de Vlaanderse ook veel eleganter en beweeglijker met een fiere uitstraling.

Op 15 juli 1900 antwoordt L. Vander Snickt (1837-1911) op een vraag gesteld in Chasse et Pêche door M. Percy Percival, jurylid van de Fat Poultry Show georganiseerd door de Smitfield Club: ” … Ik heb voor mij twee tekeningen, de ene van een Vlaanderse koekoek, de andere van de Mechelse. Wilt U me a.u.b. bevestigen dat het hier om twee verschillende rassen gaat of dat het verschil tussen beide enkel te maken heeft met het feit dat de ene gladde , naakte poten heeft en de andere bepluimde. De twee lijken mij identiek behalve dit kleine verschil. De ondervinding die ik heb ontwikkeld door in Engeland de Mechelse te kweken, doen mij beide rassen als excellent beschouwen. Hoe jammer is het dan ook dat deze niet beter bekend zijn.”

Antwoord: “De Vlaamse is de voorouder van de Mechelse, zoals ze 50 jaar geleden nog bestonden, vooraleer ze door inkruising met de Antwerpse Brahma vergroot werden.”

louisvandersnickt

 Louis Vander Snickt was de hoofdredacteur van het weekblad “Chasse et Pêche”. Hij was eerder manager van de dierentuinen van Gent en Dusseldorf. Hij was een zeer ervaren fokker en een uitstekend observator.

Daarna geeft Vander Snickt het verhaal over de ontstaansgeschiedenis van de Mechelse, waar we reeds voldoende op zijn ingegaan.

In die periode, 1910-1920, komt men op exposities de Vlaanderse Koekoek meer en meer tegen zowel in Noord Frankrijk als in België, waar diverse artikels in Chasse et Pêche van getuigen. In n° 7 van 11/11/1911 publiceert Mr. A. Detroy de standaard van de Vlaanderse koekoek. Hij vermeldt verder dat zo gauw de Franse kwekers uit het Noorden aan “hun” koekoek een plaats gaven op hun exposities, ook de Belgen een klassement creëerden waar ze hetzelfde ras “Malines a pattes lisses” (Mechelse zonder voetbevedering) noemden.

chassepeche2

“De Vlaanderse onderscheidt zich van de Schotse koekoek en zelfs van zijn nicht de Koekoek van Rennes doordat deze laatste stadsjuffen zijn, luxe gevogelte gekweekt voor de tentoonstellingen, terwijl de Vlaanderse zich tevreden stelt met haar rol als robuuste boerin die zich ten dienste stelt van het bedrijf dat haar voedt.”
Op 15/02/1913 schrijft Detroy in n° 20 op pag. 453 een brief gericht aan keurmeester Pulinckx, die zich blijkbaar negatief uitgelaten had over de Vlaanderse op een tentoonstelling te Aalst, waar hij het ras zelfs vergeleken had met het paard van Roland, waarmee hij wilde zeggen: “ ze heeft alle kwaliteiten en slechts één fout, namelijk deze van niet te bestaan.”

Detroy houdt een pleidooi voor de Vlaanderse en gaat in tegen de negatieve uitlatingen van de keurder.

poule_coucou_flandre4

Links: Opgezette Vlaanderse Koekoek, met dank aan R. Adolphi.

In n° 24 van 15/03/1913 op pag. 547 krijgen we het verslag van een tentoonstelling waar de Vlaanderse als volgt beoordeeld werden: “ … we konden slechts de tweede prijs toekennen aan de kip van de heer Nys uit Appelterre omdat de pluimage niet zuiver genoeg was, verder had n° 645 schift in de veren en 646 was eenvoudigweg een Mechelaar met onbevederde poten. Indien we dan het palmares openslaan zien we dat deze voortkomen uit een kwekerij van Izegemse, net als n° 648 die we als “type français” of te zwaar geklasseerd hebben.  De heer Nys, de enige die ook hennen exposeert, heeft een mooi dier dat we met plezier belonen met een prijs. Bij de grote groep van de 21 jonge hennen, zit een zeer mooi dier n° 654 eigendom van de heer Matthijs uit Appelterre. Spijtig genoeg met een oor waar wit doorkomt, 2de prijs gaat naar de heer Ceuleneer uit Aalst met een goede kip maar minder typisch van vorm, 3de prijs opnieuw naar de heer Nys met een kip matig van vorm, goed oor, goede kam maar veerdracht kan beter en op de bek iets teveel grijze tinten. Het hoen van de Dender (Poule du Dendre) is op goede weg en een positieve pers zal haar zeker helpen.”

Voor het eerst kom ik de benaming ‘Poule du Dendre’ tegen in verband met de Vlaanderse. Eigenaardig, want de Denderstreek was de streek van het Braekel hoen. Ik vind het een tweede maal terug in Le Monde Avicole, 28ste jaargang, juli/augustus 1949 op pag. 296 –297 onder de rubriek “boite a lettres” of lezersbrieven. Een zekere O.D. uit Gent stelt de vraag of men hem de standaard van het hoen van de Dender kan bezorgen. De redactie antwoordt hem dat ze de vraag naar de heer R. Delin doorgespeeld hebben. Deze voegt bij zijn antwoord onmiddellijk twee schetsen, een van de haan en een van de hen en antwoordt het volgende: “Er heeft nooit een standaard bestaan voor het hoen van de Dender omdat het een variëteit is van de Vlaanderse koekoek, die zich aan de rijkere bodem van de Dendervallei heeft aangepast. Zijn voorkomen situeert zich in de streek tussen Aalst – Geraardsbergen en Enghien en verder naar de dorpen van zuidwest Brabant als Tollembeek, Vollezele en Hérinne. Ze liepen vrij rond op de boerderijen en geen enkele selectie werd toegepast. Ze werden gewaardeerd omwille van hun grote wit-roze eieren, hun grote vruchtbaarheid en wit vlees. Het hoen van de Dender heeft ongeveer dezelfde maten als de Vlaanderse behalve dat het wat meer volume heeft”. Dit is dan ook weer verklaard; de koekoek van de Denderstreek is een variëteit die robuuster is dan haar oervorm, de Vlaanderse, omdat ze voorkomt op een rijkere bodem, net als bij de Campine en de Brakel.

vlaanderse-met-kuikens

Vlaanderse en hen met kuikens uit natuurbroed

In 1924 kruipt Labbé nog eens in de pen en dit verschijnt in Chasse et Pêche van 9/11/1924. Opnieuw gaat het over het oude dilemma van de kleur:
…Labbé blijft erbij dat men de kleur van de Vlaanderse niet kan en mag veranderen om ze uniform te maken zoals bij de Rennes, want dit kan slechts door gebruik te maken van inkruising wat funest is voor de kwaliteiten van het ras.” Met de wetenschap die we vandaag hebben, moeten we zeggen dat de heer Labbé het vanaf het begin bij het rechte eind had en dat zijn voorstellen niet alleen realistisch maar zelfs helderziend waren voor zijn tijd. In zijn schrijven vanuit Tunis naar de Heer Pulinckx op 16 oktober 1924, gaat het over het volgende: “… In uw artikel over de tentoonstelling te Londerzeel, werpt u de vraag op omtrent de kleur van de Mechelse, in verband met het verschil in tint tussen de hen en de haan. Mag ik u hierbij verwijzen naar een brief die ik geschreven heb in 1891 en die gepubliceerd werd in Chasse et Pêche dienaangaande. Daar de Vlaanderse de voorouder is van de Mechelse is het logisch dat ook hier de kleuren dezelfde zijn. Net als bij de Vlaanderse is de haan bleek en de hen donker en alhoewel ik vaak getracht heb om de hanen donkerder te krijgen is mij dit nooit gelukt tenzij ik zwart van een ander ras zou ingekruist hebben. Het valt op te merken dat, indien mijn hennen steeds donker zijn gebleven, er nooit zwarte kuikens zijn geboren. Nochtans blijkt dat bij andere koekoeken er regelmatig zwarte geboren worden. Waarom ? Simpelweg omdat men zich bediend heeft van zwart om de hanen donker te krijgen en dat door de werking van atavisme het zwart terugkomt. Het is waar dat de kwekers van de koekoek Padua vaak zwarte hennen verkrijgen en nooit hanen. Maar waren deze koekoeken niet ingekruist geweest met zwarte Hollandse (Breda hoenders) of Crèvecoeurs ? Ik heb niets toe te voegen aan wat ik vroeger reeds schreef ….”

vk-toom

 Vlaanderse Koekoeken bij de auteur. Lichte haan, donkere hennen.

Op 24/03/1925 wordt er in het weekblad Chasse et Pêche een brief opgenomen van de heer A. Detroy gericht aan de hoofdredacteur de heer Pulinckx. Benevens zijn pleidooi voor de lokale rassen vermeldt hij ook dat hij rond die periode op een bijeenkomst samen met de heer E. Labbé, besloten heeft om de koekoek kleurige kip uit hun regio te verbeteren en ze de naam van VLAANDERSE KOEKOEK te geven. Dus nu komt voor het eerst de benaming te voorschijn. Geen wonder dus dat we in het verleden de benaming nooit tegenkomen maar wel steeds benamingen als “de oude Scotch Grey” of “het oude type Mechelaar”.

Verder stelt Detroy vast dat de heer Ramé in Rennes dezelfde doelstellingen heeft voor de aldaar voorkomende koekoek. Helaas, zegt hij erbij, zijn de boeren er slechts op uit om een ras te hebben dat zo snel mogelijk groot wordt. Zo gebeurde het dat de poule de Rennes zodra ze eenmaal op de publieke markt kwam, onmiddellijk gekruist werd met de Plymouth Rock, teneinde een zwaardere kip te bekomen. Detroy ondervond dat , tot zijn schade, toen hij enkele exemplaren uit Rennes kocht om zijn Vlaanderse wat nieuw bloed te geven. Het betrof hier dus geen dieren gekweekt door Ramé, die zijn stam zotgvuldig zuiver had gehouden, maar dieren die op de boerderijen rondliepen.Toen deze kuikens opgroeiden zag hij onmiddellijk de invloed van de Plymouth Rock. De jonge kippen waren plomper, met gele poten en staarten zonder stuurveren, mat andere woorden , slechte Plymouth’s.

bookofpoultry-plymouth-rock

In hetPaasnummer van het weekblad “ De Boerderij” uit 1933 staat een artikel gewijd aan de pluimveeteelt in België. Het verwondert ons niet dat het handelt over de fok van het Mechels hoen, maar ook enkele negatieve tonen klinken door. Ik citeer:

… iedere boer hield er voor zichzelf slechts enkele kippen op na. In de Kempen deden daarvoor de Campines en de Braekels dienst, in de Ardennen waren dit de Ardeense hoenders, in Brabant de Brabançonnes. Maar België was vooral van oudsher bekend om zijn slachtgevogelte, meer in het bijzonder om zijn Brusselse poulardes die in grote getale naar Engeland werden uitgevoerd. Het centrum vn de slachtkuikenteelt ligt in de omgeving van Londerzeel, Merchtem en Steenhuffel. ‘ t Lijkt echter wel dat deze industrie zich niet over ’t dode punt heen kan werken want om aan de vraag te voldoenen om het tekort voor de mesterijen te dekken worden tienduizenden Noord Hollandse Blauwe kuikens ingevoerd.Wanneer men de geringe vooruitgang ziet welke in deze Belgische Industrie in de loop der jaren te constateren valt, doet het enigszins vreemd aan in de naaste omgeving waar het legbedrijf hoogtij vierde, zich zo een geheel ander beeld te zien ontwikkelen.”

Nadat de eerste wereldoorlog heel wat rassen had doen verdwijnen doet de tweede wereldoorlog er nog een schepje bij. Heel wat rassen zijn verdwenen of met uitsterven bedreigd. Tot ruim voobij WO II blijft kip luxueus eten dat in de meeste families maar zelden op tafel komt.

In 1987 wordt Adolphi de derde vurige verdediger van het ras dat hij opnieuw leven inblaast door de overgebleven exemplaren te herenigen en met deze stam verder te kweken tot op heden. ( Adolphi is zeer begaan met het ras zelf, waarvan hij tot op heden onafgebroken fokker is, maar ook met de geschiedenis van het ras, vandaar zijn bijdragen aan La Basse Cour du Nord. Mijn correspondentie met hem leverde mij tal van wetenswaardigheden op waarvoor ik hem dankbaar ben)  Hij zoekt de nog enkele overgebleven fokkers van dit ras in België op, maar de enige die hem nog enkele dieren kan verkopen is Mevr. Nadine Tassef, in die tijd bekend pluimveefokster, die nog Vlaanderse koekoeken bezat. Het jaar daarop kruiste hij Vlaanderse met Mechelse en omgekeerd, waarna hij streng moest selecteren om de onbevederde poten te verkrijgen en de juiste staartdracht. In Achicourt, december 1992, exposeerde hij zijn eerste dieren. Hij herinnert zich nog dat de keurmeester van dienst er nog snel even de standaard moest bijhalen.

In 2000 neemt Dacheville het roer over en wordt voorzitter van de club van de Vlaanderse en Picardische koekoek, verdeeld over een vijftigtal leden die tegen 2008 samen beschikken over een paar honderd dieren die zij voortdurend nog trachten te verbeteren door doorgedreven selectie. In 2011 neemt C. Jourdain het voorzittersschap over van de club die er nu ook de Vlaamse gans bijneemt. In België blijven tegen 1980 nog slechts 4 fokkers van de Vlaanderse koekoek over, in 2014 zijn er dat een achttal.

Einde van een zoektocht

Waar staan we nu met onze zoektocht na maanden van speurwerk en ettelijke dagen in de bibliotheken te hebben doorgebracht ? Om heel eerlijk te zijn , nergens ! De Vlaanderse koekoek is slechts gedocumenteerd vanaf zijn hercreatie tussen 1875 en 1880. Daarvóór is het ras wonderbaarlijk genoeg doodgezwegen, alhoewel we dankzij het Mechels hoen weten dat het daarvóór reeds bestond omdat het aan de basis daarvan ligt. Niemand kan met enige zekerheid, zich beroepend op originele documenten of archeologische bronnen, zeggen waar onze grijze koekoekkleurige kip vandaan komt.

20160608_104234

Ook La Perre de Roo wist reeds in 1886 dat het een verloren zoektocht was. Hij schreef in de inleiding van een artikel “ Généalogie des poules domestiques” verschenen in l’ Acclimatation Illustrée van 13 juni 1886 het volgende:

Op vandaag willen terugkeren naar de primitieve bron van de diverse rassen, of proberen de rode draad te vinden langs dewelke de gedomesticeerde kip zich heeft gevormd, is een taak op zich nemen die eigenlijk bovenmenselijk is. De oorsprong van onze rassen ligt ergens in de nevels van het verleden, waarvan sommige tot drieduizend jaar teruggaan, wat ervoor zorgt dat het speurwerk naar de genealogie van de rassen extreem moeilijk is. Bovendien heb ik geenszins de pretentie een enigma op te lossen waarvoor zelfs wetenschappers terugdeinzen.”

Gelukkig, na meer dan honderd jaar weten we dank zij de wetenschappers op vandaag toch al heel wat meer over de oorsprong van de gedomesticeerde kip en de routes langs dewelke zij tot Europa zijn gekomen. In de toekomst zal DNA onderzoek ons zeker nog verder kunnen helpen om te achterhalen welk type model heeft gestaan om andere rassen te ontwikkelen. Indien, uiteraard ,we erin slagen om onze genetische diversiteit te behouden en onze inheemse rassen niet verder laten uitsterven.

 

Bibliografie

1. Jaargangen Chasse et Pêche ( Bibliotheek U. Gent en Albertina Brussel) van 1870 tot 1940 2. http://www.la-basse-cour-du-nord.fr R. Adolphi

3. De agrarische depressie van het einde der XIXe eeuw en de politieke strijd om de boeren. J. Craeybeckx ( http://www.belgianhistory.be)

4. Monographie des races de poules Gallus domesticus V. La Perre de Roo – 1892 http://www.volkoomen.nl

5. Races de poules http://www.becsetplumes.wordpress.com

6. Les animaux de Basse Court, A.Larbalétrier- 1887

7. Guide pratique de l’education lucrative des poules, Mariot –Didieux – 1848

8. Elévage moderne des animaux de basse court, L. Brechemin – 1894
9. Le poulailler, monografie des poules indigènes et exotique – Ch. Jacque – 1863

10. Toutes les poules et leurs variétes -Le Compte Delamarre de Monchaux – 1924

11. How the chicken conquered the world – http://www.Smitsonianmag.com

12. Het Chaams hoen, Ad Taks http://www.walnoothoeven.nl

13. Standard breeds and varieties of chickens-U.S.Department of agriculture-1926

14. Het Belgisch vechthoen – G. Louette – http://luiksevechter.weebly.com/

15. Biekorf jaargang 60 – http://www.dbnl.org/tekst

16. Les races de poules Belge – http://www.facmv.ulg.ac.be

17. La page archive de la Basse court du Nord – http://www.la-basse-court-du-nord.fr

18. La coucou des Flandres – R. Adolphi, in la basse court du nord

19. Lekker dier – R. Nouwen – http://www.robertnouwen.be

20. Houden van kippen – B Mombarg – books.google.be – 2000

21. De Kip, van orakelhoen tot productiekip – http://www.nederlandsehoenderclub.eu

22. Centrum voor Agrarische Geschiedenis (beeldbank)

23. Report on the poultry industry in Belgium – 1910 E. Brown

24. Races of domestic poultry – 1906 E. Arnold

25. Toerisme Vlaanderen – Algemene en politieke geschiedenis – J. Van Dooren –

26. The poultry book – 1867Tegetmeier

27. Notes on the history of Barred Breeds of Poultry – R. Pearl

28. The Fancier’s Journal – 1897

29. The Farm Poultry -1897

30. Animali da Cortile – 1904 F. Faelli

31. Wright’s book of Poultry – S.H. Lewer

32. The poultry industry in Belgium – 1910 E. Brown

33. Ornamental and Domestic Poultry:Their History and Management – E. S. Dixon

34. De Belgische hoenderkweker – 1902 J. Leherte- Courtin

35. Weekblad “ de boerderij” -1933 Uitgeverij Misset

36. Het Vlaamsch Neerhof – 1895 A. Van Speybrouck

37. Le livre d’or de l’agriculture belge – 1939 J. Vander Vaeren

39. Les races de poules par l’image – 1921 Pulinckx – Eeman

40. On the inheritance of the barred color pattern in poultry – R. Pearl & F.M. Surface

41. Vogelbuch – 1582 Gessner C.

42. Das Ganze der Federviehzucht – 1798 J. Gotthard

43. Review of the oldest evidence of domestic fowl in its European context – 2010 R. Kysely 44. Burnham’s new poultry book – 1877 G.P. Burnham

45. Genetics and evolution of the domestic fowl – 1991 L. Stevens

46. On the appearance of the domestic fowl In “ Historia naturalis bulgarica – Z. Boev 1995 – vol. 5 Pag. 37

47. The Henwife – 1862 F. Blair

48. Our Poultry and all about them – 1903 H. Weir