De eenden van de Scheldevallei

De eenden van de Scheldevallei

We kunnen het ons vandaag nog amper voorstellen, maar rond 1900 leefden verschillende generaties onder één dak. Grootouders, ouders, kinderen en kleinkinderen deelden de woning en de leefomgeving. Zo kon ook het werk netjes verdeeld worden want in die tijd trachtte ieder huishouden zo zelfvoorzienend mogelijk te zijn. Een tuintje was soms maar enkele vierkante meter groot maar iedere centimeter werd benut voor het kweken van groenten en fruit. Indien het tuintje iets groter was werden steevast kippen, duiven en konijnen gehouden. Wie aan een beek of rivier woonde kon ook eenden kweken. Het onderhoud van de dieren mocht evenwel geen geld kosten, daarom ging men de bermen af om gras en onkruiden te verzamelen voor de huisdieren. Zo kwam het ook dat Brown bij zijn rondreis in België een eigenaardig schouwspel zag aan de boorden van de Schelde in de omgeving van Oudenaarde. Hier kweekte men de Huttegemse eenden en om aan hun eiwit behoefte te voldoen werden wormen gevoederd.

Om aan de wormen te komen gingen de kwekers met hun klompen staan trappelen op de natte grond waardoor deze bovenkwamen en de eenden ze gretig verorberden. Door deze gratis ( kostte alleen wat arbeid) voedingsbron was het houden van de eenden rendabel.

Dat deze bezigheid door buitenstaanders soms toch wel met enige verbazing bekeken werd blijkt uit een kort artikel waarin verwezen wordt naar het boek van V. Pulinckx-Eeman “ Races de palmipèdes par l’image” uit 1926. De auteur zag groepen mannen, vrouwen en kinderen en zelfs ouderlingen die op de grond stonden te stampen en het kwam bij hem over alsof ze aan bizarre riten deden, een soort cultus dans van een primitieve religie. Hun enige doel was uiteraard de wormen uit de grond te doen komen waarna de kinderen ze snel moesten pakken en verzamelen ofwel werd de groep gevolgd door de eenden die ze dan zelf snel konden verorberen. De reden waarom de wormen door het stampen naar boven kruipen lijkt te zijn dat de trillingen hen doet denken aan de komst van hun aartsvijand , de mol, waaraan ze trachten te ontsnappen door naar boven te kruipen, om te eindigen in de bek van de wachtende eenden.

wormen jagen om eenden te voeren

Toen Brown zijn boek “ the report on Poultry in Belgium” voorbereidde, reisde hij doorheen gans België onder begeleiding van Vander Snickt, hoofdredacteur van “ Chasse et Peche”, het enige toenmalige magazine dat rapporteerde over o.a. Aviculture. Hij kon geen betere begeleider gehad hebben want niet alleen kende hij de streek maar ook vele kwekers die met uiteenlopende rassen bezig waren. Bovendien werd de man algemeen erkend als expert en met veel respect benaderd.Hij schreef in Chasse et Peche diverse artikels over “ de eenden van de scheldevallei” waar we nog op terug komen.

Het viel Brown destijds op dat de kweek van eenden doorheen gans Vlaanderen en tot in Henegouwen beoefend werd. De vraag naar eenden en ook naar eendeneieren was zeer groot. Van de eieren vond men dat ze de smaak van wilde exemplaren hadden en waren daarom zeer gewild voor culinaire bereidingen. De regio die hierbij in het oog springt is deze van de streek rond Oudenaarde. Hier kweekt men de Huttegemse eend.

De Huttegemse of Oudenaardse eend is een legeend die eind 19de eeuw veel gehouden werd aan de oevers van de Schelde. In die tijd moerassiger dan nu, omdat de rivieren nog niet gekanaliseerd waren. In de omgeving van Oudenaarde, met Huttegem als centrum van de eendenindustrie, hield men zich met de kweek bezig. Oorspronkelijk dus als legeend maar al vrij snel had men door dat ook het vlees niet te versmaden viel en een nieuwe industrie zag het daglicht.

huttegemse-201

Als voorouder van de Huttegemse wordt de Dendermondse eend aangehaald ( De Dendermondse eend wordt eveneens aangehaald als voorouder van de Merchtemse eend en de eend van Vorst. Het is dus zeer waarschijnlijk het oudste Belgische eendenras. Algemeen wordt aangenomen dat de Dendermondse eend in de negentiende eeuw een groot verspreidingsgebied kende in Vlaanderen en dat het om een zeer grote, dikke en traag groeiende vleeseend ging met uitstekende vleeskwaliteiten. De blauwe kleurslag was kenmerkend voor dit ras ) volgens Edward Brown (Races of Domestic Poultry, 1906) waarschijnlijk verder gekruist met Indische loopeenden (oude type), of moeten we zeggen Runner ( loopeend ) want in het bijgegeven schema vermeld hij nog enkel Runner, die toen veel voorkwamen in deze streken. Behalve in dit boek van E. Brown ( en dank zij zijn rondreis) is het vruchteloos zoeken in de oude kippenboeken. Ik raadpleegde er een tiental, die het ook over eenden hebben, maar geen enkele vernoemd de Huttegemse. Noch in de Franse zoals Larbalétrier of Voitellier noch in de Angelsaksische zoals Lewer, Wright, Dickson, Burnham en Tegetmeier en ook niet in de Amerikaanse als in het werk van C.E. Thorne, die nochtans uitvoerig over de andere eendenrassen schrijft. Op het internet ( Facebook ) bestaat een groep die zich toelegt op de eenden van de Scheldevallei en zij vernoemen wel enkele boeken, zijnde: L’aviculture pratique van Carpiaux, het verslag van een internationaal congres door Vander Snickt, Périquet in zijn Traité Rustica, Traité d’ aviculture sportive van Willems, Traité d’ aviculture van Moureaux en Traité d’aviculture van Lahaye en tenslotte monographie des races Belges van Bertaut. Geen van allen geven echter iets nieuws, temeer daar de meeste ook verwijzen naar Brown waarmee wij begonnen zijn.

Oorspronkelijk ging het om een bonte mengeling van dieren waarin naast wit, lichtbruin en zwart de blauwe kleur de boventoon voerde. In 1913 (
http://volaillepoultry.pagesperso-orange.fr/canardetran.html ) verscheen de eerste standaard die in 1971 alleen een speciaal blauw-wit eksterpatroon weerhield. Later werd ook wit-zwart erkend.
De hals, de borst en de grote slagpennen zijn in deze standaard wit, de rest van het gevederte is blauw of zwart. Verder verlangt men ook een speciale koptekening waarbij er vanuit de hals een witte uitloper rondom de ogen loopt. De snavel is loodblauw en de loopbenen licht oranjerood met soms zwarte vlekken. Er blijkt van in het begin een discrepantie te bestaan tussen deze fokkers, die niet geïnteresseerd waren in de kleuren of tekening van hun eenden maar veeleer in hun resistentie en groeivermogen en de liefhebbers die discussieerden over de kleurslagen. Over deze discussies vindt men diverse verslagen in de Chasse et Peche rubrieken.

huttegemse-2016

Hoe ging de kweek nu in zijn werk ?

Ik citeer hier Brown:
Op deze drassige weiden die eigendom waren van de gemeente, werden de eenden gehouden die met hun mest deze weiden op natuurlijke wijze verrijkten. Rond de maand April werden de dieren van de weiden gehaald om het gras te kunnen hooien. Daarna werd het gebruikt voor herkauwers en kippen. Deze rotatie zorgde voor een perfecte natuurlijke balans.

Nog steeds volgens Brown, hielden de kwekers uit de vallei van Huttegem gemiddeld 500 tot 600 eenden per jaar, maar de laatste jaren (1906) begint dit te verminderen ten voordele van het Braekels hoen. Dit is nochtans eigenaardig, want kippen doen het in het algemeen niet goed op natte gronden. Men gaat ervan uit dat het voorkomen van massa’s wormen in de grond, die een energierijke voeding zijn, ervoor zorgen dat de veren van de kip waterafstotend zouden worden, zoals bij de eenden.

’s Nachts verblijven de eenden in stallen en mogen er overdag slechts uit nadat ze een ei gelegd hebben. Om deze eieren uit te broeden worden lokale kippen gebruikt die men dan ook Huttegemse noemt. Deze kippen waren echte broedmachines. Ze komen heel snel broeds en zitten erg vast terwijl ze tot drie nesten na elkaar aankunnen. Per nest worden 15 tot17 eieren gelegd en wanneer de eieren bijna uitkomen worden ze onder een hen gelegd die reeds enkele malen gezeten heeft. Hier worden ook pas uitgekomen kuikens aan toegevoegd zodat de hen de hoede heeft over een 30 tot 40 tal kuikens. Deze moeten beschermd worden tegen de kraaien die hun voornaamste vijand is.

De Huttegemse kip wordt in “ Traité D’ Aviculture “ uit 1948 van Dr. J. Lahaye omschreven als een kruising van het Braekels hoen met de Cochin.

huttegemse-kip

In “Traité d’ aviculture sportive” van Brandt & Willems staat bij de Huttegemse kip :

Gevogelte van grote gestalte die voor het eerst op Belgische tentoonstellingen verschijnt in 1898. Gekweekt in de regio Oudenaarde voor het uitbroeden van de eendeneieren. Daar de eenden goede eierlegsters waren maar slechte broeders deden deze kippen die speciaal daarvoor geselecteerd waren het werk.

Van het Laplaigne kippenras zeggen zij: grote kip die qua vorm en type lijkt op de Mechelse, maar minder zwaar. Dit oude vleesras gekweekt in de regio Doornik aan de boorden van de Schelde, was zeer goed aangepast aan de levensomstandigheden van de natte weiden en werd vóór men overging tot het kunstmatig broeden,gebruikt om de eendeneieren uit broeden. Ze zou rond de eeuwwisseling ( 1900) onttroont worden door de Huttegemse, voor dewelke ze trouwens als basis zou gediend hebben. De Huttegemse was nog zwaarder en kon dus nog meer eieren uitbroeden en werd dus verkozen boven deze van Laplaigne.

(n.v.d.r.) dat men de Huttegemse kip voorstelt als een kruising tussen het Brakel hoen en de Cochin lijkt zeer aannemelijk, want de Brakel is in Oudenaarde en omstreken het lokale hoenderras en kruisingen met Brahma of Cochin kwamen regelmatig voor wanneer men een ras zwaarder wou maken ( zo is het Mechels hoen ook een kruisingsproduct geweest tussen de Vlaanderse koekoek en de Brahma) Helaas zijn zowel de Laplaigne kip als de Huttegemse volledig uitgestorven

Brandt & Willems bevestigen ook de theorie dat de Huttegemse eend een kruising zou zijn tussen de Dendermondse en de Indische loopeend. Oorspronkelijk gehouden voor de eierleg begrepen de lokale kwekers al gauw dat ze ook profijt konden halen uit de vetmesterij.

Volgens dezelfde auteurs is de Laplaigne eend dan ook niets anders dan de Huttegemse uit Doornik.

Ik citeer opnieuw Brown:

De Huttegemse eend was, door de wijze van kweken, een sterke eend.

Om aan eieren vroeg in het voorjaar te komen werden jonge dieren gebruikt. Het broeden zelf startte in Augustus zodat men tegen Januari over slachtrijpe en dus verkoopklare dieren beschikte.

In deze winterperiode was de vraag immers het grootst en dit seizoen duurde ook maar kort want in april werden de eenden van de weiden gehaald zoals reeds aangegeven. De dieren moesten evenwel gedurende deze winterperiode de elementen doorstaan zonder enige beschutting en slechts de sterkste overleefden dit.

Brown zegt dat hij tijdens een bezoek in Februari zag hoe de volwassen eenden en zelfs de kuikens op een door sneeuw bedekte weide rondliepen en de kwekers het ijs op het water openbraken om hen toe te laten te gaan zwemmen. Hij voegt eraan toe dat men dit in Engeland nooit zou doen omdat het ijskoude water de groei zou belemmeren en ook tot krampen kan leidden. Dit zou volgens hem ook verklaren waarop de Huttegemse nooit het volume van een Aylesbury bereiken maar anderzijds is het wel zo dat ze juist hierdoor zeer ziekteresistente eenden zijn.

( ik vermoed dat Vander Snickt zich hier op de vlakte heeft gehouden of hij kende op dat ogenblik de gedachtengang van zijn collega niet. Hoe het ook zij, in zijn artikel over “ les canards de Belgique” zegt hij wel dat de Aylesbury een door de Belgische emigranten meegebrachte eend is en dat de Engelsen zoals ze dat met zovele andere dierensoorten hebben gedaan wel de verdienste hebben gehad om van dit ras een tentoonstellingsdier te maken. Dit type eend zou evenwel niet lang leven aan de oevers van de Schelde en van vermoeidheid, honger en koude omkomen. Dit kan dienen als antwoord op Brown )

huttegem-2jpg

In grote rieten manden worden ze naar de weiden gebracht en een jonge knaap mag overdag op hen letten. De enige bescherming tegen de ijzige wind zijn stromatten die in de nabijheid van het water geplaatst worden. Het percentage verlies schijnt laag te liggen en is meestal te wijten aan de kraaien die de kuikens aanvallen, wat wederom pleit voor de sterkte van het ras. Algemeen wordt aangenomen dat de nakomelingen uit eieren van jonge eenden zwakker zijn dan deze van de twee – en driejarige wiens eieren dan ook de voorkeur genieten.

Zoals we reeds vermeld hebben is deze manier van eenden fokken een winstgevende bedrijvigheid geworden door de gratis voedingsbron die door de Schelde aangevoerd wordt, enerzijds door de kleine waterdieren anderzijds door de enorme hoeveelheden wormen en slakken die in de doorweekte weiden onder en op de grond leven. De eenden worden nauwelijks bijgevoederd maar leren al gauw zich rond de fokker te scharen die met zijn klompen op de grond staat te stampen waardoor de wormen te voorschijn komen.

hutteg-3jpg

Een niet te onderschatten bijkomende voedingsbron vormen de enorme hoeveelheden eendenkroos die langs de oevers van de Schelde groeien. Dit vraagt volgens Brown bijkomend onderzoek want deze plant groeit overal waar water aanwezig is en het kan dus helpen bij het kweken van allerlei soorten gevogelte.

Terwijl men dus voornamelijk rekent op de wormen en planten voor de instandhouding van de groep volwassen eenden is dit echter niet voldoende voor de groei van de kuikens en moet toch bijgevoederd worden. Dit gebeurt door hen gedurende de eerste week een mengsel te geven van geplette hard gekookte eieren gemengd met granen ( meel) en nadien nog slechts het meelmengsel aangevuld met maismeel gedurende enkele weken. Aan vetmesterij wordt hier niet gedaan. Wanneer de eendenkuikens 6 weken oud zijn worden ze verkocht aan de vetmesters van Lebbeke en Merchtem ( dezelfde die ook het Mechels hoen vetmesten).

hutteg-2jpg

Een ander gebied waar de eendenkweek op semi industriële wijze wordt beoefend is Laplaigne in de provincie Henegouwen, eveneens aan de Schelde gelegen. Hier zijn de omstandigheden quasi dezelfde als in Huttegem. Laag gelegen weiden, eveneens als in Oudenaarde gemeentelijk bezit, die jaarlijks onder water komen te staan. Hier kweekt men een ( volgens Brown) kleinere eend van een onbepaald type dat echter een snelle groei kent, en waarvan het fijne vlees vooral in Brussel en Rijsel gewild is. In de gemeente Laplaigne zouden er jaarlijks zo’n 100,000 gekweekt worden. De gebroeders Drouillon behoren tot de grootste kwekers en een van hen kweekt er op zichzelf 10,000 per jaar. Het grote verschil in kweek tussen deze en de Huttegemse zit hem erin dat men ze hier het jaar rond kweekt.

( n.v.d.r.)Dit heeft allicht te maken met de afzetmarkt. Daar deze eenden vooral richting stad gaan, is er het jaar rond een vraag naar dit fijne vlees. De eenden zijn slachtrijp op 7 weken en wegen dan 1,5 kg.

Wat de kweekmethode betreft zijn er hier wel aanzienlijke verschillen. In tegenstelling tot Huttegem gebruikt men hier wel broedkasten. Enerzijds omdat men hier dus niet beschikt over de Huttegemse kippen maar wel de Laplaigne variëteit en dat de lokaal voorkomende zwarte Braekels geen goede broedsters zijn, anderzijds omdat men het jaar rond kweekt en men dit met natuurbroed niet kan volhouden. Een tweede groot verschil zit hem erin dat men hier de eend met haar kuikens gedurende de eerste 14 dagen in gesloten rennen houdt die men langs de kant van de rivier zet, aan en in het ondiepe water, zodat ze zich tegoed kunnen doen aan de natuurlijke voedingsbronnen. Na deze periode krijgen ze de volle vrijheid. Om de kuikens warmte te verschaffen wordt vers stalmest gebruikt dat als matten uitgestald wordt waarop de kuikens kunnen slapen. Schuilplaatsen gemaakt van stromatten worden voorzien voor de opgroeiende dieren en de volwassen eenden kunnen gaan schuilen onder de bomen.

Terwijl men in Huttegem de kuikens opkweekt en het vetmesten overlaat aan de specialisten, beheerst men in Laplaigne de volledige lijn. Dus ook het vetmesten en slachten worden hier ter plaatse gedaan.

huttege-4jpg

Hier bestaat het aanvulvoeder uit meel gemengd met gekookte aardappelen waaraan een beetje gemalen vlees is toegevoegd. Dit mengsel wordt tot een pasta gekneed. De reden waarom hier vlees wordt toegevoegd zal wel liggen in het feit dat de grond hier minder rijk is dan in Oudenaarde en dat er door de begrazing het jaar rond, ook minder wormen in de grond zitten.

Chicken Stepmother with Ducklings
Photo Source: Christies Auction

In Traité d’ aviculture van Moureaux vinden we een afbeelding ( tekening) van de Huttegemse eend.

In Chasse et Peche schrijft Vander Snickt onder de titel “ Les canards de l’Escaut “ , dat de kwekers van Oudenaarde onvoldoende hun ras hebben verdedigd ( en gepromoot) en dat de liefhebbers die eenden kopen in Laplaigne allemaal denken dat ze hier kwaliteitsmateriaal kopen en ze zonder meer inschrijven op tentoonstellingen. Overal van Dolhain over Zottegem in Chèvrem en Heyst waren klassen voor de Laplaigne eenden en geen enkele voor de Huttegemse of Oudenaardse. Hij besluit dat de Oudenaardse fokkers teveel amateur waren en deze van Laplaigne teveel commercant.

In een ander artikel “ Les canards de Belgique” beschrijft dezelfde auteur hoe dieren verschillen al naar gelang de regio waar ze voorkomen. Zo stelt hij vast dat de dieren die langs de rivier de Maas voorkomen verschillen van deze die langs de Schelde leven. Heden kennen we in de Maasvallei nog slechts de Semois eend, met en zonder kuif. De kweek van eenden langs de Scheldevallei gebeurde reeds gedurende eeuwen op grote schaal teneinde de boten naar Antwerpen te bevoorraden. Vander Snickt vraagt zich af van waar dit eendenras oorspronkelijk kwam ? In ieder geval is de kweek van eenden een belangrijke industrie geworden daar alleen al in Laplaigne 100,000 eenden gekweekt worden voor de consumptie en in de regio Oudenaarde 200,000

huttegemse-1

De Heer Huart, vurig verdediger van de Laplaigne eend en onderwijzer in dezelfde gemeente, gaat regelmatig de discussie aan via lezersbrieven in Chasse et Peche. Zo stelt hij dat de Huttegemse eend een kruising is tussen de Merchtemse en de Dendermondse.

De herkomst van de Laplaigne eend zou volgens http://volaillepoultry.pagesperso-orange.fr/canardetran.html liggen bij kruisingen uitgevoerd door de Heer Aimable Dervol, kweker uit Ieper, vanaf 1873.

De bouw van een nieuwe sluis op de Schelde in de Eindries na de vernieling van de oude in 1918 zorgde in de jaren 1920 voor een ingrijpende verandering in het stadsbeeld. De Burgschelde verzandde en verdween semen met de Grachtschelde in de loop van het derde kwart van de 20ste eeuw uit het stadsbeeld. De Schelde werd verbreed en rechtgetrokken ter hoogte van De Ham. De eind 19de-eeuwse aftakking van de Schelde ten zuidoosten werd vanaf de brug in de Bergstraat eveneens gedempt. Hierdoor waren de moerassige weiden volledig verdwenen en mede daardoor ook de Huttegemse kip en eend.

Schollaert Norbert